DE BLOEMENKRANS SOETRA

Avatámsaka Soetra


DEEL TWEE

Boek Vijfendertig


bijlage





De latere, of jongere, Lankāvatāra Soetra heeft zijn "stel dat ..." verhaalstructuur gehaald uit dit vijfendertigste boek. Hier zegt Boeddha tegen Juwelenhand: "Stel, iemand nam tien triljoen boeddhalanden en reduceerde ze tot atomen, en reduceerde deze verder tot atomen zoveel als er [atoom-gelijke] boeddhalanden zijn ... zou je denken dat de onmetelijke uitgestrektheid van dit boeddhaland voorstelbaar zou zijn?" ......
Kijk bijvoorbeeld naar onderaan tekst 11 uit het tweede deel van de Lanka.

Dat boek 35 een voortzetting is van, of een iets latere tekst dan boek 34, wordt aangetoond door een passage als,
"Vanuit één versiering op de palm van zijn rechterhand laat hij [Boeddha] een lichtstraal tevoorschijn komen waarin ontelbare magische krachten manifest worden, zodanig dat zelfs de Pratyéka-boeddha [de Individueel Verlichtte] deze niet kan kennen, laat staan de overige bewustzijn hebbende wezens."

Immers, boek 34 gaat uitgebreid in op de fysieke kenmerken van Boeddha, de Mahā-purúsha, het Grote Wezen.




Op advies van de hemelse trom gaan de zojuist in Túshita aangekomen hemelse wezens op zoek naar (Hybr.Skr.) Bodhisattva [(Pāli) Bodhisatta] Vairócana, maar vinden hem niet. Wanneer hij dan, na een schouwen over de mensenwereld, aangetroffen wordt in "koning Shudhódana's familie" (zie volgende alinea), zegt deze trom tot de hemelingen,
"Het is niet zo dat de Bodhisattva-Mahā-sattva zijn leven hier [in Túshita] beëindigd heeft, noch dat hij daar [op aarde] is wedergeboren. Het is alleen maar zo dat hij, met gebruikmaking van geestkracht, in staat is zich te tonen aan de bewustzijn hebbende wezens, in overeenstemming met hun psychologische noden. Net zoals ik nu onzichtbaar ben en toch een stem kan produceren, zo ook is de Bodhisattva-Mahāsattva, die in onbezoedelde concentratie is verzonken, onzichtbaar voor het oog; en toch kan het je voorkomen alsof hij waar dan ook geboorte vindt, zonder ijdel onderscheid-aanleggen, vrij van verwaandheid, zonder hechten."(1)

Alle boeddhistische stromingen zijn het er over eens dat Boeddha, voordat hij op aarde geboorte vindt, eerst verblijft in de hemelse sfeer van Túshita. Wat alleen de mahāyāna accepteert is dat de op aarde rondgaande Boeddhagestalte een afschaduwing is van Boeddhaschap als zodanig dat hier de naam Vairócana krijgt.
Niettemin is die opvatting gebaseerd op een passage uit de vroege geschriften waarin Boeddha zegt dat hij stamt uit de familie of clan der Boeddhas. Dit op een vraag van een nieuwsgierig vorst die zich afvroeg waarom een jongeman van kennelijk goede familie zich zo verlaagde om als rondtrekkend asceet de stoffige wegen te belopen. Dit gebeurde in de eerste weken na het Grote Ontwaken, toen Boeddha onderweg was om zijn eerste vijf mede-asceten zijn Weten mee te delen.
In die vroege tekst vraagt die koning: kathán gotta, wat is je afstammingslijn, of tot welke familie behoor je? Het Pāli gotta of het Sanskriet gotra kan niet goed vertaald worden. De vraag is hier naar een gezamenlijke voorvader. gotta of gotra heeft niets te maken met de familienaam, met de geboorteplaats, met het beroep, of met een eventuele roepnaam, zegt het woordenboek. Bedenk het maar zo: - we stammen allemaal af van Abraham, zeggen de christenen.


Noot:
(1) Als we de Avatámsaka Soetra, de Lotus Soetra, en de mahāyāna Mahāpari-nirvāna Soetra de drie groten van het mahāyāna-boeddhisme mogen noemen, dan verwoorden ze alle drie het concept van eeuwig Boeddhaschap, ieder op een andere manier.
Een paar citaten uit de (Hybr.Skr.) Mahā-parinirvāna Soetra (niet de Pāli Mahā-pari-nibbāna soetta): het hoofdstuk over Cunda (<>dzjoenda), de laatste monnik die Boeddha zelf nog in de Orde opnam, op zijn sterfbed. Bij die gelegenheid zegt Cunda tegen Bodhisattva Manjushri,
"Werkelijk, ik weet absoluut zeker dat het lichaam van de Tathāgata (de Boeddha) het essentie-lichaam is, en niet het lichaam dat aalmoezenvoedsel tot zich neemt."
In het hoofdstuk Lang Leven zegt Boeddha tot de monnik Kásyapa (die hij in een eerdere passage erfgenaam heeft gemaakt van zijn niet in woorden te vatten Dharma):
"Deze acht grote rivieren [de Ganges, de Yama (Yamuna), de Salva, de A[d]jira-vatā, de Mahā, de Indus, de Vaikshu, en de Siita] monden uit in de oceaan. Kásyapa, zo is het ook met de mensen en de wezens in de hemelse bereiken boven de aarde en boven de lucht, Hun levensduur is als die van de grote rivieren. Ze vloeien allemaal samen in de oceaan van de Tathāgata's levensduur."
In het hoofdstuk over het Diamanten Lichaam zegt Káshyapa aan het slot van dit boek:
"De Boeddha-Dharma is onmetelijk en onvoorstelbaar. Zo is ook de Tathāgata; hij is voorbij het voorstellingsvermogen. ... de Tathāgata verblijft eeuwig en is onvernietigbaar."
De vertaling is van de hand van Charles Patton die zich baseerde op een transcript door Dharma-ràksha (385-433), die geboren werd in Centraal-India en overleed in Dunhuang (spreek: doen-hwang).

De Lotus Soetra heeft een heel boek dat gewijd is aan de levensduur van Boeddha.
"Maar, jongelui van goede familie, de waarheid is dat ik vele honderden, duizenden triljarden van kotis(1) van eonen geleden de hoogste, perfecte Verlichting behaalde.
....
"De Tathāgata die al zo lang geleden volmaakte Verlichting behaalde heeft een ongelimiteerd leven; hij is eeuwigdurend.
....
"Jongelui van goede familie, ik heb nog eens tweemaal honderden, duizenden triljarden van kotis van eonen voor me voordat mijn levensduur uitgeput zal zijn. Jongelui, ik kondig uiteindelijke uitdoving aan, hoewel ik zelf niet uitdoof."


(1) Koti is een maat; niemand weet meer hoeveel een koti is, maar het is veel, heel veel.
De vertaling is gebaseerd op die van H. Kern.

Zie ook boek 31 over de levensduur van Boeddha, met name binnen het kader van de Amitabha-soetras.




De hemelingen vroegen "Hoe betuigen de Bodhisattva-Mahāsattvas spijt en hoe raken ze hun fouten kwijt?(1)
Dankzij de wortels van het goede die tot de concentratie van de Bodhisattva behoren zei de hemelse trom: "De Bodhisattvas weten dat geconditioneerd handelen niet op een bepaalde plaats ontstaat, en toch hoopt het zich op en verblijft het in de geest; ze [de fouten] ontstaan uit onwetendheid en hebben geen verblijfplaats. De Bodhisattvas zien dit helder en duidelijk; ze twijfelen er niet aan en zijn niet in verwarring. Net zoals ik, de hemelse trom, spreek over handelen en de vrucht daarvan(2), over praktijk en discipline(3), over vreugde en vrede en over verschillende concentraties, zo spreken Boeddhas en Bodhisattvas over 'ik' en 'mijn', spreken ze over levende wezens, over afgunst en nijd, over onwetendheid en de handelingen die daarmee gepaard gaan, en toch is er naar waarheid geen zelf, en niets dat als bezit [als 'mijn'] aangemerkt kan worden -- alle daden die zijn uitgevoerd, de daaruit voortvloeiende vruchten op de zes paden van wedergeboren worden(3), ze kunnen niet gevonden worden, waar je ook gaat zoeken."


Noten
(1) Spijt betuigen of boete doen is een gegeven dat het boeddhisme is binnengedrongen via de weg van het confucianisme. Oorspronkelijk spreken we slechts over onwetendheid en over doelmatige en ondoelmatige handelingen. Die opvatting is gebaseerd op het feit dat je, zolang je onwetend bent, zelfs niet weet dat je fouten begaat wanneer je ze begaat. Van schuld is daarom geen sprake, en dus ook niet van boete doen. Niettemin is de gedachte van schuldbesef en de praktijk van boete betonen heel groot geworden binnen het chinese Boeddhisme, waarbinnen de Avatámsaka Soetra vertaald werd. Zie hiervoor ook het engelstalige blog.
(2) De technische term is karma-vipāka
(3) De zes paden van wedergeboren worden zijn, van hoog tot laag, verschillende soorten hemelen, de mensenwereld, de wereld van de ásuras of onverbeterlijke krijgers, het dierenrijk, het rijk van de hongerige geesten, en hele nare hellen. Er wordt vandaag, 20ste-21ste eeuw, weinig of niet meer over gesproken; wetenschap is toch zover gevorderd dat we hier geen bewijzen of fundamenten meer voor kunnen vinden. Dergelijke passages worden daarom overgeslagen.




De hemelse trom vertelt verder:
"Stel, er is een glazen spiegel(1) die "weerspiegelaar" heet. Die geeft een heldere weerspiegeling die in omvang gelijk is aan tien werelden, met daarin de beelden van alle bergen en rivieren, en alle levende wezens, inclusief de hellen, de dieren en de [hongerige] geesten -- alles is er in weerspiegeld. Wat denken jullie [hemelingen], kun je zeggen dat die beelden daar naar binnen gaan of er weer uitkomen? - Nee, antwoordden de hemelingen. - Zo is het ook met alle handelen; hoewel ze gevolgen hebben is er geen plaats waar ze vandaan komen of waar ze naar toe gaan. Net zoals illusionisten de mensen een rad voor ogen draaien met hun trucs, zo doen handelingen dat ook. Weet je dit eenmaal, dan is dit het ware spijt betuigen over alle kwaden, opdat ze allemaal uit de weg geruimd worden.


Noot
(1) Encyclopedia.com meldt dat Plinius op zijn reizen schreef dat er geen glas vergelijkbaar was met dat van India (vergelijkbaar in kwaliteit etc.). Hij zegt dat dat komt omdat daar glas vervaardigd werd van gebroken kristal (berg-kristal?) Archeologen hebben in India echter heel weinig glas gevonden, maar wat er gevonden is dateert van rond het begin van de westerse jaartelling. Maar, zegt Encyclopedia.com, het geschiedenisboek van Sri Lanka, de Mahāvamsa, zegt dat in het jaar 306 spiegels van glinsterend glas in een (religieuze) processie werden rondgedragen. Verondersteld wordt dat het glas van India in Sri Lanka werd vervaardigd. China heeft het heel lang met bronzen spiegels gedaan.




Aan het eind van de leerrede die werd uitgesproken door de hemelse trom, waren de hemelingen in staat als bij magie bloemen te produceren, zegt de meditator die het allemaal gezien en beleefd heeft, en ze offerden deze aan de gerealiseerde Vairócana:
"allen zweefden over Boeddha's lichaam terwijl geurige regen neerdaalde over werelden zoveel als er atomen in ontelbare boeddhalanden zijn."

Het is een beeld dat veelvuldig in de iconografie gevonden kan worden, vooral in de vroege, veelal kleine, beeldhouwwerken en bas-reliefs.




Naar de startpagina

Naar het volgende boek


Het woord Bloemenkrans staat voor Perfecties die we kunnen behalen en dan als het ware aanbieden aan Boeddha die ons geleerd heeft wat die Perfecties zijn en hoe ze vergaard moeten worden.

Een engelse vertaling werd uitgegeven door Shambala


Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme