Pad van vertrouwen - tekst 3

MAHĀYĀNA SRADDHOTPĀDA SHASTRA


Het Ontwaken van Gelovig Vertrouwen in de Mahāyāna

DE TEKST - 3





DE ESSENTIE ZELF, EN DE ATTRIBUTEN VAN ZOHEID
OF, DE BETEKENIS VAN MAHA


De grootheid van de essentie van zoheid

De essentie van zoheid kent noch in de gewone mens, noch in hen die zich in het Kleine Voertuig bevinden, noch in de bodhisattva, noch in de Boeddhas een toe-of afnemen. Er was geen begin waarin het tot ontstaan werd gebracht, noch zal het aan het einde der tijden aan een eind komen; het is door-en-door eeuwig.

De grootheid van de attributen van zoheid

Vanaf het begin is zoheid naar zijn aard volledig voorzien van alle uitmuntende kwaliteiten. Het is namelijk voorzien van het licht van grote wijsheid dat het hele universum doorschijnt. Het is voorzien van waar kenvermogen en bewustzijn dat in zijn zelf-natuur zuiver is. Het is eeuwig, vreugdevol, Zelf en puur. Het is verfrissend koel, onbeweeglijk, en de vrijheid zelve. Voorzien van deze uitmuntende kwaliteiten, meer dan het aantal zandkorrels in de Ganges die niet onafhankelijk van, niet gescheiden van, niet verschillend van de essentie van zoheid zijn, is het het bovenredelijk attribuut van Boeddhaschap. Daar die zoheid van al deze dingen volledig voorzien is en niets tekort komt, wordt het, zolang het nog latent is, de Tathāgatagarbha genoemd, en ook heet het de Dharmakaya van de Tathāgata.

Vraag: Hiervoor werd uiteengezet dat de essentie van zoheid ongedifferentieerd is, en ontdaan van enigerlei karakteristiek. Hoe komt het dan dat u zijn essentie omschrijft met al deze verschillende uitmuntende kwaliteiten?

Antwoord: Hoewel het in realiteit al deze uitmuntende kwaliteiten heeft, heeft het generlei karakteristiek van differentiatie; het behoudt zijn identiteit en is een van smaak. Zoheid is uitsluitend ongedeeld.

Vraag: Wat betekent dat?
Antwoord: Omdat het ontdaan is van enigerlei identiteitskenmerk, is het derhalve EEN zonder wat voor tweede dan ook.

Vraag: Hoe kunt u dan over differentiatie spreken (d.w.z. over het veelvoud aan karakteristieken van Zoheid)?
Antwoord: De karakteristieken van zoheid kunnen afgeleid worden omdat het in contrast staat tot de karakteristieken van de fenomenen van het "activerende bewustzijn."

Vraag: Hoe kunnen ze dan afgeleid worden?
Antwoord: Alle dingen zijn oorspronkelijk enkel-bewustzijn (geestesgestalten); in feite overstijgen ze het denken. Niettemin geeft de met bezoedelingen overdekte niet-verlichte geest geboorte aan gedachten, en voorziet ze de wereld-van-objecten van predicaten. Omdat dit zo is benoemen we dit als "de (mentale) staat die ontdaan is van wijsheid (avidya = onwetendheid)" De essentiële aard van bewustzijn is onveranderlijk, en is derhalve precies het tegenovergestelde van onwetendheid; vandaar dat men spreekt over "het licht van grote wijsheid."

Wanneer door het bewustzijn een bepaalde waarnemende handeling wordt verricht, dan zullen de objecten in de niet-waargenomen staat verblijven (d.w.z. dan zal het ware, het enige relevante kenmerk van objecten niet waargenomen worden). De essentiële aard van bewustzijn is vrij van enig onderscheidend waarnemen; vandaar dat er wordt gesproken over "het gehele universum overschijnen."

Is het bewustzijn in beweging (opgejaagd door onwetendheid), dan wordt het gekarakteriseerd door illusies en bezoedelingen die het aantal zandkorrels in de Ganges ver teboven gaan. Dergelijke illusies zijn de afwezigheid van waar kennen, afwezigheid van zelf-natuur; het zijn veranderlijkheid, vreugdeloosheid, onzuiverheid, koortsachtigheid, zorgelijkheid, verval, verandering, en afwezigheid van vrijheid. In contrast daarmee is echter de essentiële aard van bewustzijn bewegingloos (niet opgejaagd door onwetendheid). Derhalve kan er afgeleid worden dat het verschillende zuivere en uitmuntende kwaliteiten heeft die in aantal de zandkorrels in de Ganges te boven gaan. Maar geeft het bewustzijn geboorte, en begint het voorts de wereld-van-objecten van predicaten te voorzien, dan zal het voortgaan in een tekortschieten (aan deze kwaliteiten). Al deze talloze uitmuntende kwaliteiten van het zuivere principe zijn geen andere dan die van Enkel Bewustzijn, en er is niets dat opnieuw door een denkproces behoeft te worden nagejaagd. Derhalve: dat wat er volledig van voorzien is (van die uitmuntende kwaliteiten) wordt de Dharmakāya genoemd (wanneer ze zich manifesteert), en heet de Tathāgatagarbha (wanneer het latent is).

De grootheid van de invloeden van zoheid

Toen de Tathāgatas nog in de (10) stadia van bodhisatvaschap verkeerden legden ze zich toe op groot mededogen en op de Perfecties, en ze ontvingen wezens (als hun volgelingen) en transformeerden hen. In hun wens alle wezens doorheen ontelbare aeonen te bevrijden legden ze grote geloften af die zich zouden uitstrekken tot aan het eind van de nog komende tijden — want ze bezagen alle wezens zoals ze zichzelf bezagen. Maar niettemin bezagen ze hen nooit als levende wezens. Waarom? Omdat ze naar waarheid wisten dat zij en alle wezens identiek waren in zoheid, en dat er derhalve tussen hen geen onderscheid te maken viel.

Omdat ze zulke grote wijsheid bezaten (in het toepassen van) vlotte en vaardige middelen (upāya) doofden ze het vuur van hun onwetendheid en namen de oorspronkelijke Dharmakāya waar. Spontaan onbegrijpelijke activiteiten verrichtend beïnvloedden ze de wezens op velerlei manieren — in hun identiteit met zoheid drongen ze overal in door. Nochtans tonen ze geen merktekens van hun beïnvloedende activiteiten, nochtans zijn dergelijke merktekens als zodanig niet aan te wijzen. Waarom? Omdat de Tathāgatas niets dan de Dharmakāya zelf zijn: de belichaming van wijsheid. Ze zijn niet verschillend van de absolute waarheid die uitstijgt boven de wereld waar de relatieve waarheid opgeld doet. Ze zijn vrij van enigerlei conventionele activiteit, en toch kan er, vanwege het feit dat wezens baat hebben bij hun gewagmakingen, over hun beïnvloeding gesproken worden.

De beïnvloedingen (van zoheid) zijn tweeërlei. Eerstens is het dat wat gevormd wordt door het bewustzijn van gewone mensen en berijders van het Kleine Voertuig, en wel in hun objecten-onderscheidende bewustzijn. Dit beeld (of gedachteconstruct, of gestalte) wordt het Transformatielichaam genoemd. Omdat ze niet weten dat het geprojecteerd wordt door het zich ontplooiende bewustzijn denken ze dat het van buitenaf komt. Ze nemen aan dat het lichamelijke beperkingen kent, want hun begrip is nog beperkt.

Tweedens is het dat wat voorgesteld wordt in het bewustzijn van de bodhisattva, d.w.z. in hen die zich bevinden in een van de stadia vanaf de eerste aspiratie tot aan de hoogste trede. Zij hebben de geestesinstelling die externe objecten als irreëel beschouwt. Dit wordt het "Vreugdevolle Resultaats-lichaam" genoemd (Sambhogakāya). Het heeft talloze lichamelijke vormen, en iedere vorm heeft talloze hoofdkenmerken, en ieder hoofdkenmerk heeft talloze subtiele kenmerken. Het land waar het verblijf houdt heeft talloze verfraaiingen. Het manifesteert zichzelf als grenzeloos, onuitputtelijk, en vrij van wat voor beperking dan ook. Het manifesteert zichzelf in overeenstemming met de noden (van de wezens) en verblijft niettemin steeds stevig gevestigd zonder zichzelf te vernietigen of zichzelf te verliezen. Deze uitmuntende kwaliteiten werden tot perfectie gebracht dankzij het zuivere doordrenken (vāsana) dat verkregen werd door de Perfecties in praktijk te brengen, en ook door het bovenredelijk doordrenken van Zoheid. Daar de functie van beïnvloeding voorzien is van de oneindige attributen van gelukzaligheid wordt er gesproken over het "Vreugdevolle Resultaatslichaam."

Vraag: Als de Dharmakāya van de Boeddhas vrij is van de manifestatie van lichamelijkheid, hoe kan het dan in lichamelijkheid gestalte krijgen?
Antwoord: Daar de Dharmakāya de essentie van lichamelijkheid is kan het in lichamelijke vorm verschijnen. De reden is dat vanaf het begin lichamelijke vorm en bewustzijn niet-twee zijn. Daar de essentiële aard van lichamelijkheid identiek is met wijsheid wordt die essentie van lichamelijkheid, die niet opgedeeld kan worden in tastbare vormen, het "wijsheids-lichaam" genoemd. Daar de essentiële aard van wijsheid identiek is aan lichamelijke vorm spreken we over de Dharmakāya die overal in doordringt. Zijn manifeste lichamelijke vormen kennen geen limiet. Het kan zich vrijelijk manifesteren als een ontelbaar aantal Bodhisattvas, Boeddhas, of Vreugdevolle Resultaats-lichamen, en ook als verfraaiingen (perfecte praktijken) doorheen alle tien de windrichtingen van het universum. Elk van hen kent noch limiet, noch belemmeringen. Al deze manifestaties van de Dharmakāya zijn niet te vatten door het dualistische denken van (de eerste zes vormen van) bewustzijn, want ze resulteren uit het vrijelijk beïnvloeden van Zoheid.

Als laatste zal worden getoond hoe men vanuit het samsarische het bereik van Zoheid kan binnengaan.

Wanneer we de vijf componenten (d.w.z. de skandhas) beschouwen, dan kunnen we tot de conclusie komen dat ze herleid kunnen worden tot materie (object) en bewustzijn (subject). De objecten van de vijf zintuigen plus het bewustzijn zijn in laatste analyse voorbij aan wat ze gedacht worden te zijn. En het bewustzijn zelf is voorbij enigerlei vorm of merkteken, en is derhalve als zodanig niet te (be)vatten, waar we er ook naar op zoek gaan. Net zoals een man, ondanks het feit dat de wegmarkeringen niet van plaats zijn veranderd toch verdwalen kan, en het oosten voor het westen houdt, zo nemen mensen, onwetend als ze zijn, aan dat bewustzijn (zoheid) is wat ze veronderstellen het te zijn — hoewel bewustzijn in feite onaangedaan blijft. Wanneer een mens in staat is goed te kijken en te begrijpen dat bewustzijn ontstijgt aan wat men het veronderstelt te zijn, dan zal hij in staat zijn in overeenstemming te geraken met Zoheid, en zal hij het desbetreffende bereik binnen kunnen gaan.

Toelichting

— "Antwoord: de karakteristieken van zoheid ... ":
Letterlijk staat er: "We tonen het als afhankelijk van de karakteristieken van het geboren-worden en sterven van het activerende bewustzijn." Dit betekent dat, alhoewel karakteristieken van Zoheid uiteindelijk niet van een predicaat voorziek kunnen worden, die karakteristieken symbolisch, in relatieve termen die de geest kan bevatten, weergegeven kunnen worden; ze worden voorgesteld als het exact tegenovergestelde van de karakteristieken van fenomenen van het "activerende bewustzijn."

Onder het hoofdstuk "De grootheid van de attributen van zoheid":
— "... in feite overstijgen ze het denken ...". De oorspronkelijke term voor "het denken overstijgen" is in het chinees wu-yu-nien, letterlijk: "niet in gedachten aanwezig". Dit impliceert dat alle dingen voorbijgaan aan, uitstijgen boven, of dat transcenderen wat ze door de onverlichte geest worden verondersteld te zijn, namelijk reëel, waarachtig. Dit is zo omdat ze abusievelijk door de met bezoedelingen overdekte geest van een predicaat voorzien zijn geworden. Met andere woorden, Werkelijkheid is met geen enkele omschrijving te vatten.

— Zie voor "opgejaagd door onwetendheid" de voorgaande passages over de oceaan en zijn golven.

— De naam Dharmakāya wordt beschreven in tekst 53 van de Lanka.

Onder het hoofdstuk " de grootheid van de invloeden van zoheid":
— Zie voor het woord Perfecties de toelichting bij de Lanka, tekst 62, vn.4.

— Zie voor relatieve en absolute werkelijkheid de Lanka, de teksten 40, 7, 9, 30, en 31.

— Tekst 4 spreekt over het "zich ontplooiende" en andere vormen van bewustzijn.

— De alinea beginnend met: "Tweedens ...", het zinsdeel: "een van de stadia vanaf de eerste aspiratie". Onduidelijk is of hier de stadia worden bedoeld zoals ze in tekstgedeelte vier werden voorgesteld, of dat het, als op andere plaatsen, de tien Bodhisattvastadia betreft.

— "Het land waar het verblijf houdt heeft talloze verfraaiingen." Ook uit dit zinsdeel put de Zuiver-Land-traditie de overtuiging dat Ashvaghosa als een van de stamvaders van deze traditie mag worden beschouwd.

— De alinea beginnend met "Daar de Dharmakāya de ..." de regel: "dat vanaf het begin lichamelijke vorm en bewustzijn niet-twee zijn geweest..." Deze uitspraak is eenvoudigweg een herhaling van een van de basisprincipes van Boeddhisme: lichaam (rūpa) en geest, of dat wat naam geeft, of dat wat lichaam aanduidt (nāma) komen samen voor. Zonder lichaam is er geen gedachteproces, geen naamgeven en omgekeerd.

— De alinea beginnend met: "Antwoord: Daar de Dharmakāya ...", het zinsdeel "(de eerste zes vormen van) bewustzijn". Zie hiervoor de Lanka.

— Het begrip "de vijf componenten (d.w.z. de skandhas)". Zie hiervoor de Lanka.

— "... ontstijgt aan wat men het veronderstelt te zijn...". Het chinese manuscript geeft hier wu-nien (woe-njèn) hetgeen betekent de afwezigheid van enigerlei bewust, gewild denken. Zie ook wu-yu-nien hierboven.





HOOFDSTUK TWEE



HET CORRIGEREN VAN ONHEILZAME VORMEN VAN HECHTEN

Alle onheilzame vormen van hechten komen voort uit egocentrisme (resp. ik-gerichtheid). Is een mens vrij van egocentrisme dan zal hij vrij zijn van onheilzame vormen van hechten. Er zijn twee soorten van egocentrisme: de ene is de vooringenomen mening die er op na wordt gehouden door hen die niet vrij zijn van een geloof in atman (zelf); de andere is de vooringenomen mening die er op na gehouden wordt door hen die de samenstellende delen van de wereld (de wereld-van-objecten) voor reëel houden.

De vooroordelen die mensen er op na houden

Gewone mensen houden er vijf egocentrische meningen op na; die zullen we bespreken.

Wanneer ze horen dat de soetra zegt dat, in laatste analyse, de Tathāgata's Dharmakāya in ruste is, als lege ruimte, dan denkt de gewone mens dat de aard van de Tathāgata inderdaad, echt, hetzelfde is als het luchtruim, want ze weten niet dat de soetra bedoeld is om hun gehechtheden te ontwortelen.

Vraag: Hoe kan dit gecorrigeerd worden?
Antwoord: Door helder te begrijpen dat "het luchtruim" een misleidend concept is, met een niet-bestaande en onwerkelijke substantie. Het is slechts een aanduiding (,gebezigd) zodra het in relatie wordt gebracht tot (de ermee gerelateerde) vormhebbende objecten. Wordt het opgepakt als een zijnde (onder de naam "niet-zijn", dan moet dat terzijde gelegd worden want) dan veroorzaakt het een in samsāra blijven van het bewustzijn. In feite zijn er geen externe vormhebbende objecten, want alle objecten zijn van oorsprong Enkel-Bewustzijn. En zo lang er in het geheel geen vormhebbende objecten zijn kan een uitspraak als "het luchtruim" niet overeind blijven. Alle objecten zijn Enkel-Bewustzijn. Maar zodra verrijst illusie of ze verschijnen (als waren ze substantieel echt). Wanneer het bewustzijn vrij is van zijn bezoedelende activiteit, dan verdwijnen alle objecten (die voor echt werden aangezien) als vanzelf. (Dat wat werkelijk is,) het ene en ware bewustzijn doordringt alles alom. Dit is de uiteindelijke betekenis van de Tathāgata's grote en omvattende wijsheid — het is niet als "het luchtruim."

Wanneer ze horen dat de soetra verklaart dat alle dingen in de wereld uiteindelijk ledig van Substantie zijn, en dat nirvāna, of het principe van Zoheid vanaf het begin eveneens absoluut ledig is, en ontdaan van enigerlei kenmerk, dan denken ze — niet wetend dat het doel van de soetra het ontwortelen van hun gehechtheden is — dat de essentiële aard van zoheid of nirvāna gewoon leeg is.

Vraag: Hoe kan dit gecorrigeerd worden?
Antwoord: Dat kan door duidelijk te maken dat zoheid, of de Dharmakāya, niet leeg is, maar voorzien van ontelbare uitmuntende kwaliteiten.

Wanneer ze horen dat de soetra verklaart dat er in de Tathāgatagarbha een toe- noch afnemen is, en dat deze in zijn essentie voorzien is van alle uitmuntende kwaliteiten, dan denken ze, daar ze dit niet vermogen te begrijpen, dat er in de Tathāgatagarbha een veelheid van bewustzijn en materie is.

Vraag: Hoe kan dit gecorrigeerd worden?
Antwoord: Deze uitspraak over toe- noch afnemen is enkel gedaan in relatie tot het absolute aspect van zoheid, en de andere uitspraak dat het voorzien is van uitmuntende kwaliteiten is enkel gedaan in relatie tot de pluralistische visie van hen die zich in samsāra bevinden.

Wanneer ze horen dat de soetra verklaart dat alle met bezoedelingen overdekte samsarische staten bestaan op grond van de Tathāgatagarbha, en dat ze derhalve niet onafhankelijk van zoheid zijn, dan denken ze, daar ze dit niet begrijpen, dat de Tathāgatagarbha letterlijk alle met bezoedelingen overdekte samsarische staten in zich bergt.

Vraag: Hoe kan dit gecorrigeerd worden?
Antwoord: Ze dienen te begrijpen dat de Tathāgatagarbha vanaf het begin enkel zuivere, uitmuntende kwaliteiten bevat die — de zandkorrels uit de Ganges in aantal overtreffend — niet onafhankelijk, niet afgescheiden, niet verschillend zijn van zoheid. Ze dienen te begrijpen dat de bezoedelingen — de zandkorrels uit de Ganges in aantal overtreffend — slechts in illusie bestaan, dat ze vanaf het begin niet-bestaand zijn, en dat ze vanaf het begin zonder begin nooit vereend zijn geweest met de Tathāgatagarbha. Nooit is het voorgekomen dat de Tathāgatagarbha in zijn essentie bezoedelde staten bevatte en dat het zichzelf aanspoorde zoheid te realiseren teneinde voor altijd die bezoedelde staten tot uitdoving te brengen.

*Wanneer ze horen dat de soetra verklaart dat er, op grond van de Tathāgatagarbha zowel samsāra is als het bereiken van nirvāna, dan denken ze, zonder dit te begrijpen, dat er een begin is aan het fenomeen wezen. Omdat ze een begin veronderstellen, veronderstellen ze ook dat nirvāna, zoals dat door de Tathāgata bereikt is, een eind heeft, en dat hij opnieuw een wezen worden zal.

Vraag: hoe kan dit gecorrigeerd worden?
Antwoord: Ze dienen te begrijpen dat de Tathāgatagarbha zonder begin is, en dat derhalve onwetendheid ook zonder begin is. Als iemand beweert dat wezens tot bestaan kwamen buiten deze drievoudige wereld (van verlangen, van vorm, en van voorbij-vorm), dan zeggen de geschriften dat ze er ketterse meningen op na houden. Nogmaals: de Tathāgatagarbha heeft geen einde, en nirvāna, zoals de Boeddhas dat bereikt hebben en daar een mee is, heeft dus ook geen einde.

De vooroordelen die het Kleine Voertuig er op na houdt

Omdat hun capaciteiten nog gering zijn predikte de Tathāgata het Kleine Voertuig enkel maar de doctrine van het niet-bestaan van atman (zelf) en gaf hen niet de hele en volledige doctrine. Het resultaat hiervan is dat het Kleine Voertuig is gaan geloven dat de vijf samenstellende delen (de skandhas), d.w.z. de constituerende delen van samsāra, werkelijk zijn. Daar ze doodsbenauwd zijn voor de gedachte aan sterven en wedergeboren worden hechten ze aan het concept van nirvāna, en hechten is verkeerd.

Vraag: Hoe kan dit gecorrigeerd worden?
Antwoord: Ze dienen te begrijpen dat de vijf samenstellende delen naar hun essentiële aard ongeboren zijn, en dat ze derhalve onvernietigbaar zijn, dat wil zeggen dat ze vanaf het begin in nirvāna verkeren.

Tenslotte, teneinde volkomen vrij te zijn van hechten, hetgeen verkeerd is, dient men te weten dat zowel de bezoedelde als de zuivere staat in onderlinge afhankelijkheid van andere dingen bestaat, en dat geen van beide in het bezit is van een op enig zelf-zijn betrekking hebbende karakteristiek die besproken zou kunnen worden. Derhalve zijn alle dingen vanaf hun begin noch materie, noch (de verhevenste vorm of betekenis van) bewustzijn, noch wijsheid, noch (alledaags) bewustzijn, zijn ze noch zijn, noch niet-zijn; ze zijn volstrekt niet voor uitleg vatbaar. En toch wordt er nog over hen gesproken. We dienen te begrijpen dat de Tathāgatas door gebruikmaking van vlotte en vaardige middelen als min of meer voorlopig handvat gebruik maken van gewone spraak teneinde zo de mensen te kunnen leiden. Op die manier zijn die mensen in staat vrij van (actief, bewust) denken te zijn, en kunnen ze terugkeren naar zoheid. Want zodra iemand maar ergens aan gaat denken, veroorzaakt hij het in samsāra blijven van zijn geest, en als gevolg zal hij niet het ware inzicht kunnen verkrijgen.

Toelichting

— het luchtruim. De discussie hierover ontstond ongetwijfeld als reactie op de op hinduïsme gebaseerde filosofie die stelt dat niet alleen de vier Grote Elementen het bestaande vormen, maar ook de ruimte (ākāsa).

— Egocentrisme of ik-gerichtheid is gekozen als een vertaling van "wo-chien", de mening dat er zoiets als een zelf is. "Vooringenomen mening" is een andere vertaling van het zelfde begrip.

Onder het hoofdstuk: "De vooroordelen die mensen er op na houden":
— "de Tathāgata's Dharmakāya in ruste...". In het chinese manuscript wordt dit weergegeven met chi-mo: rustig en verlaten. Ook deze omschrijving voldoet niet om aan te geven dat de Dharmakāya geen "zijn" is, geen "bestaande", noch is het een niet-bestaande. Welke soetra in deze paragraaf aangehaald wordt is niet bekend, maar tekst 46 van de Lanka zegt dat het Weten van de Tathāgata in ruste is.

— "Antwoord: Door helder te begrijpen ...". Ook hier, als in de Lanka wordt gesproken over Enkel-Bewustzijn, de ">Yogacāra-trend, en ook hier wordt een poging gewaagd het in harmonie te brengen met de Tathāgatagarbha-leer dat hier omschreven wordt met "het ene en ware Bewustzijn."

— De eerste keer waar "Vraag: Hoe kan dit gecorrigeerd worden?" etc. voorkomt. Met betrekking tot deze egocentrische instelling zegt Fazang: "Het is een onjuist aanhouden van de notie dat de essentie van zoheid (Dharma) absolute nietsheid is (Chin.: kung-wu)."

— De tweede keer waar "Vraag: Hoe kan dit gecorrigeerd worden?" etc. voorkomt. Fazang zegt: "In relatie tot het absolute aspect van zoheid" staat voor het ongedeeld zijn van de twee (absoluut, resp. fenomenaal)." Hij zegt: "in relatie tot de pluralistische visie van hen die zich in samsāra bevinden" staat voor "het twee-zijn van niet-twee (d.w.z. van zijn van het fenomenale op het fundament van het absolute)."

— De alineas beginnend met *: Hierover zegt commentator Y.S. Hakeda het volgende: De vergissing ligt in de verkeerde logische aanname van een tijdsorde waarin het ene eerst en het andere later komt. Wanneer we wat voor contrasterende begrippen zoals onwetendheid en verlichting, samsāra en nirvāna, goed en slecht onjuist beschouwen als absolute, elkaar uitsluitende polariteiten, dan kunnen we verkeerdelijk gaan aannemen dat ze elkaar in de tijd afwisselen. In de tekst wordt verondersteld dat op de logische basis van oorspronkelijke verlichting onwetendheid verschijnt; dat op basis van nirvāna samsāra bestaat. Fazang zegt hierover: "Wanneer ze horen dat een illusie afhankelijk is van dat wat waar is, dan denken ze dat dat wat waar is eerst bestaat en dat illusie later volgt. Zo zijn ze er een verkeerde mening op na gaan houden. (Of, om het om te keren,) net als een zekere ketter die meent dat uit oorspronkelijke duisternis verlichting verschijnt denken ze dat er aan het zijn van een wezen een begin is (d.w.z. een oorspronkelijk de samsarische orde binnenvallen), en (dat er) dan (een ontsnappen mogelijk is) op basis van wat waar is."

— Drievoudige wereld: zowel de "werelden van verleden, heden, en toekomst", als de Lanka, boek 2, pt. 38, 88 - van aardse, niet-aardse, die aan beide ontstijgt, en 93: van verlangen (= de aardse). .

— Zie voor het relatief zijn van een tijdsorde ook de Zangen vanuit Tushita op deze site.

Het hoofdstuk "De vooroordelen die het Kleine Voertuig er op na houdt:
— Ongeboren, Sanskriet: anutpanna; Chinees: pu-sheng. Zegt commentator Hakeda: Wordt pu-sheng gebruikt als een adjectief, dan staat het voor "ongeboren", "ongeschapen", "ongeproduceerd" in de passieve, naar het verleden verwijzende betekenis van het woord. Wordt het als een naamwoord (bv. in anutpada of anutpatti) gebruikt, dan betekent het "niet-geboorte", "niet-scheppen", "niet-geproduceerd" in de actieve, actuele zin van het woord. Het begrip wordt in Nāgārjuna's Mulamadhyāmakakārikā gebruikt in de introductie die gaat over de achtvoudige ontkenning. Die passage begint met: "Onvernietigbaar, niet-geboren-worden (anutpada ..."





HOOFDSTUK DRIE



ANALYSE VAN DE SOORTEN ASPIRATIE NAAR VERLICHTING,
OF DE BETEKENIS VAN YANA

Alle bodhisattvas streven naar bodhi zoals dat door alle Boeddhas werd gerealiseerd. Daartoe disciplineren ze zich en streven in die richting. In het kort kunnen drie vormen van streven naar bodhi onderkend worden. De eerste is het streven naar bodhi doorheen het perfectioneren van gelovig vertrouwen. De tweede is die doorheen begrip en weldadig handelen. De derde is het streven naar bodhi doorheen het verkrijgen van inzicht.

De aspiratie naar bodhi doorheen de perfectionering van geloof

Vraag: Door wie, en door wat voor discipline kan gelovig vertrouwen geperfectioneerd worden zodat het verlichtings-streven (de "bodhi-mind") ontwikkeld wordt?
Antwoord: Er zijn er die behoren tot een groep die we de besluitelozen kunnen noemen. Onder hen zijn er sommigen die een excellente aanleg tot goedheid bezitten. Die aanleg werd tot ontwikkeling gebracht dankzij het wederzijds doordrenken. Deze mensen geloven in de wet van retributie van karma; ze houden zich bovendien aan de tien levensregels. Ze hebben meer dan genoeg van het lijden in samsāra en wensen op zoek te gaan naar de verheven verlichting. Daar ze in de gelegenheid zijn geweest de Boeddhas te ontmoeten, dienen en eren ze hen, en leggen zich toe op de leer. Na tienduizend aeonen zal hun gelovig vertrouwen geperfectioneerd zijn. Hun aspiratie tot verlichting zal ofwel door de instructies der Boeddhas en bodhisattvas ontwikkeld geraken, ofwel dankzij het inzetten van hun grote mededogen, ofwel dankzij het feit dat ze de goede leer (Saddharma) voor uitsterven willen behoeden. Zij die op die manier in staat zijn hun verlichtingsstreven de perfectionering van geloof te ontwikkelen zullen tot de groep gaan behoren wier besluit onwrikbaar is; ze zullen nooit meer terugvallen. Ze worden gekend als diegenen die vereend zijn met de correcte oorzaak voor verlichting, en ze verkeren temidden van die groep die tot de Tathāgata's familie behoort.

Er zijn (onder die besluitelozen) echter ook mensen wier vermogen tot goedheid maar gering is, en wier bezoedelingen, die ze vanuit het verre verleden hebben geaccumuleerd, diep geworteld zijn. Hoewel ook zij de Boeddhas ontmoet kunnen hebben, en hoewel ook zij hen geëerd kunnen hebben, reikt hun potentieel niet verder dan tot wedergeboorte onder de mensen, of onder de hemelingen (devas), of onder hen die het Kleine Voertuig berijden. Zelfs al zouden ze op zoek gaan naar de mahāyāna (d.w.z. de transcendente betekenis van de Dharma), dan nog zouden ze nu eens vooruitgang boeken en dan weer achteruitgang, omdat het ze in hun bestrevingen aan consistentie ontbreekt.

Er zijn er ook die de Boeddhas eren en die, nog voor de tienduizend aeonen zijn verstreken, een aspiratie ontwikkelen als gevolg van een of andere gunstige omstandigheid. Zo'n omstandigheid kan zijn het (actueel) zien van een Boeddha, of het eren van monniken, of het instructies ontvangen van mensen uit het Kleine Voertuig, of het imiteren van iemand anders' aspiratieve drang. Maar al deze soorten bestrevingen zijn twijfelachtig, want ontmoeten de bezitters van deze potentiële kwaliteiten ongunstige omstandigheden, dan vallen ze terug naar de stadia van heiligheid in het Kleine Voertuig.

Nu, wat voor bewustzijn moet gecultiveerd worden om dat te ontwikkelen dat we "het verlichtingsstreven doorheen de Perfectie van Gelovig Vertrouwen (Sraddhāparamitā) noemen?

In het kort kunnen we dat onderverdelen in drieën. Als eerste is daar de recht-op-het-doel-af geest; dit zonder omwegen zijn is zijn karakteristiek. Het wordt zo genoemd omdat het op de juiste wijze mediteert op het principe van zoheid. Als tweede is er de diepgaande geest, zo genoemd omdat er aan zijn vreugdevol vergaren van allerlei soorten goedheid geen einde komt. Als derde is er de grote meedogende geest, zo genoemd omdat het in alle wezens de wortels van lijden wil uitroeien.

Vraag: Eerder werd uiteengezet dat de Wereld van Realiteit ongedeeld is, en dat de essentie van de Boeddhas geen dualiteit kent. Hoe komt het dat mensen niet uitsluitend op zoheid mediteren; hoe komt het dat hen geleerd moet worden goede daden te verrichten?
Antwoord: Een mens is als een kostbaar juweel dat in essentie helder en zuiver is, maar overdekt met bezoedelingen. Zelfs al zou hij mediteren op zijn zeldzame aard, dan zal hij niet in staat zijn tot zuivering, tenzij hij het nu eens zo, dan weer anders gaat polijsten, d.w.z. tenzij hij daar vlotte en vaardige middelen op loslaat. Het principe van zoheid in de mens is in zijn essentiële aard absoluut zuiver, maar het is gevuld met onmetelijke onzuiverheden. Een mens kan op zoheid mediteren, maar hij kan beslist die zuiverheid niet bereiken als hij zich niet inzet, als hij geen vlotte en vaardige middelen toepast om op verschillende manieren door zoheid doordrenkt te raken. De staat van onzuiverheid is grenzeloos, alle zijnsstaten zijn ervan doortrokken. Daarom moet men tegenmaatregelen nemen en allerlei goede daden inzetten om de weg te zuiveren. Als iemand dat doet, dan keert hij als vanzelf terug naar het principe van zoheid.

Wat vlotte en vaardige middelen betreft, daarvan zijn er, kort gezegd, vier. De eerste is de fundamentele methode die gepraktiseerd moet worden. Dat wil zeggen dat de mens op het volgende moet contempleren: dat alle dingen naar hun ware aard ongeboren zijn. Daarmee neemt zo iemand afstand van onjuiste meningen en opinies hetgeen maakt dat hij samsāra kan verlaten. Hij moet tezelfdertijd contempleren op het feit dat alle dingen een vereniging zijn van primaire en coördinerende oorzaken, en dat het effect van karma zeker volgt. Hij moet daarom groot mededogen cultiveren, verdienstelijk handelen en zonder onderscheid tussen hen te maken levende wezens transformeren zonder in (het concept) nirvāna te blijven hangen; integendeel, hij moet zich een maken met de essentiële natuur van Realiteit (dharmatā) die geen fixatie kent.

Als tweede is daar het middel van "tot staan brengen." D.w.z. daar is de methode van het ontwikkelen van een gevoel van schaamte (hīri), gevolgd door dat van het hebben van goede voornemens. De praktijk hiervan kan aan het voortwoekerend kwaad een halt toeroepen, want door deze praktijk brengt men zichzelf er toe zich te conformeren aan de smetteloze essentiële natuur van Werkelijkheid.

Als derde is er het middel van "het vergroten van de capaciteit tot goedheid die al aanwezig is." Dat betekent dat men met vlijt het Drievoudig Juweel dient te prijzen en te eren. Men dient zich er in te verheugen en men zal de Boeddhas aanroepen. Vanuit zijn oprechte liefde en respect tot het Drievoudig Juweel zal zo iemand's geloof gesterkt worden en zal hij in staat zijn onovertroffen verlichting na te streven. Omdat hij bovendien de bescherming geniet van de Boeddha, de Dharma, en de Sangha zal hij in staat zijn alle hindernissen van kwalijk karma uit te wissen. Zijn capaciteit tot goedheid zal niet meer afnemen omdat hij zich conformeert aan de essentiële aard van Werkelijkheid die vrij is van hindernissen, hindernissen die geproduceerd worden door onwetendheid (avidya).

Als derde is er het middel dat genoemd wordt "de grote gelofte tot universele bevrijding." Dit houdt in dat men de gelofte op zich neemt om alle wezens te bevrijden — alle, tot en met de laatste, ongeacht de tijd die het nemen zal om hen allen naar volmaakt nirvāna te brengen, want men zal zich al doende conformeren aan de essentiële aard van Werkelijkheid die gekarakteriseerd wordt door de afwezigheid van discontinuïteit (en tijd). De essentiële aard van Werkelijkheid is alomvattend en doordringt alle wezens. Ze is overal hetzelfde en is zonder dualiteit. Ze maakt geen onderscheid tussen dit en dat, want ze is, in laatste analyse, in de staat van onbewogenheid (of uitdoving).

Wanneer een bodhisattva (met behulp van gelovig vertrouwen) deze aspiratie tot verlichting ontwikkelt, dan zal hij, tot op zekere hoogte, in staat zijn de Dharmakāya te realiseren. Vanwege dit realiseren van de Dharmakāya, en vanwege het feit dat hij geleid wordt door de geloftekracht is hij in staat zich op acht manieren te manifesteren, ten bate van alle wezens. Dit zijn: de afdaling vanuit de Tushita-hemel; het een menselijke schoot binnengaan; geboren worden; het Grote Verzaken; het bereiken van verlichting; het Rad van de Leer in beweging zetten, en het (Pari)nirvāna binnengaan (ergo, de carrière van een Boeddha op aarde volgen). Niettemin kan van zo'n bodhisattva niet gezegd worden dat hij de Dharmakāya volledig heeft gerealiseerd, want hij heeft nog niet volledig de uitstroom van kwalijk karma vernietigd dat zich doorheen zijn ontelbare bestaansvormen vanuit het verleden heeft opgehoopt. Op grond van zijn geboren-zijn zal hij nog licht ongemak ondergaan. Dit is echter niet het gevolg van gebonden zijn aan karma, maar van zijn vrije beslissing om de grote gelofte in praktijk te brengen.

Er zijn er sommigen (d.w.z. dit soort bodhisattvas), zo zegt een soetra, die terug kunnen vallen en onheilzame staten van bestaan kunnen binnengaan, maar dit soort terugvallen is niet een echt terugvallen. Dit wordt (in deze soetra) alleen maar gezegd ter afschrikking, en om de pas geïnitieerde bodhisattvas, die nog niet tot de groep van vastberadenen behoren en die nog wat sloom van geest zijn, tot heroïsme aan te sporen.

Verder kan gezegd worden dat, zodra deze aspiratie in de bodhisattva tot stand is gebracht, ze lafheid ver achter zich laten en niet bang meer zijn, zelfs niet om terug te vallen tot de staat van diegenen die zich in het Kleine Voertuig bevinden. En zelfs wanneer ze horen dat ze gedurende ontelbare aeonen veel zullen moeten lijden voordat nirvāna daar is, dan nog voelen ze geen angst, want ze geloven en weten dat vanaf het begin af aan alle dingen van zichzelve in nirvāna verkeren.

Toelichting

— Bodhi: verlichting of bevrijding.

— Zie voor "wederzijds doordrenken" de aantekening bij tekst 6.

— De Boeddhas ontmoeten. "Ontmoeten" kan letterlijk genomen worden indien we beseffen dat alle wezens de Boeddhanatuur bezitten; ofwel we ontmoeten dat verhevenste principe in onszelf, ofwel we ontmoeten het in andere wezens. Het kan echter ook betekenen dat iemand op een Boeddha of bodhisattva mediteert, ofwel door de techniek van visualiseren toe te passen, ofwel door het abstracte hoogste principe voor de geest te houden. Beide methoden van "smrti" vindt u vereend in de verzen van de "Zangen vanuit Tushita" op deze site.

De alinea beginnend met: "Wat vlotte en vaardige middelen betreft (upāya, 5de al.), ..."
— De laatste zinsnede beginnend met "hij moet zich een maken ...". Hakeda meent dat dit letterlijk vertaald zou kunnen worden met: "omdat hij het niet-[statisch ver-]blijven van de essentiële natuur van Realiteit (dharmatā) moet [op-]volgen." De term "niet-[statisch ver-]blijven (apratistha)" suggereert vrijheid, spontaniteit, niet-hechten, afwezigheid van dogmatisme, etc. Het is een levenswijze, een praktische toepassing van "ledigheid" (sunyatā) in het dagelijkse leven, een levenswijze die zowel de intellectuele als de affectieve aspecten omvat", zo zegt hij.




10

De aspiratie naar verlichting doorheen begrip en weldadig handelen

Begrijp dat deze vorm van aspiratie uitmuntender is dan de voorgaande. De bodhisattvas die deze aspiratie koesteren zijn in de eindfase aangekomen van de eerste termijn van vele aeonen, een termijn die ze aanvingen met het ontwikkelen van het correcte gelovige vertrouwen. Nu zijn ze gekomen tot een diepgaand begrip van het principe van zoheid en hechten niet meer aan wat ze dankzij hun discipline bereikten.

Wetend dat de essentiële natuur van Werkelijkheid vrij is van er naar hunkeren, voegen ze zich naar die essentie en leggen zich toe op het perfectioneren van generositeit. Wetend dat de essentiële natuur van Werkelijkheid vrij is van de bezoedeling die de vormen van begeerte, verbonden met de vijf zintuigen, er op neerslaan, voegen ze zich naar die essentie en leggen zich toe op het perfectioneren van de leefregels. Wetend dat de essentiële natuur van Werkelijkheid vrij is van leed, van boosheid en van angst voegen ze zich naar die essentie en leggen zich toe op het perfectioneren van geduldige verdraagzaamheid. Wetend dat de essentiële natuur van Werkelijkheid geen enkel onderscheid tussen lichaam en geest heeft, en vrij is van luiheid en traagheid, voegen ze zich naar die essentie en leggen zich toe op het perfectioneren van vurige ijver. Wetend dat de essentiële natuur van Werkelijkheid altijd kalm is en in zijn essentie zonder verwardheid, voegen ze zich naar die essentie en leggen zich toe op het perfectioneren van meditatie en contemplatie. Wetend dat de essentiële natuur van Werkelijkheid altijd gekarakteriseerd is door intuïtief Weten, vrij van onwetendheid, voegen ze zich naar die essentie en leggen zich toe op het perfectioneren van wijsheid.

De aspiratie naar verlichting doorheen het verkrijgen van inzicht

Wat voor ding is het dat ze (d.w.z. de bodhisattvas uit deze groep) realiseren vanaf het stadium van "zuiverheid van hart" tot aan het laatste stadium van bodhisattvaschap? Ze realiseren Zoheid. We spreken er over in termen van "ding" omdat het bestaat op grond van het "ontplooiende bewustzijn", maar in feite is er binnen deze realisering geen "ding" (d.w.z. geen enkele referentie aan een object-subject-relatie). Er is enkel het inzicht in zoheid (dat zowel de ziener als het geziene teboven gaat); dit noemen we de Dharmakāya.

De bodhisattvas uit deze groep kunnen binnen een gedachtemoment naar alle werelden in het universum gaan, daar alle Boeddhas eren, en hen verzoeken het Wiel van de Dharma te draaien. Voor het gidsen en weldoen van alle mensen steunen ze niet op woorden. Sommigen, in aanraking met mensen met een krachteloze geest, tonen hoe snel volmaakte verlichting te bereiken valt door de stadia van het 10-voudige pad der bodhisattvas over te slaan. En sommigen, om luie en trage mensen te helpen, zeggen dat verlichting bereikt wordt aan het eind van ontelbare aeonen. Zo kunnen ze onmetelijke vlotte en vaardige middelen en bovennatuurlijke zaken tonen. Maar in werkelijkheid zijn al deze bodhisattvas hetzelfde, in die zin dat ze uit het zelfde geslacht stammen, dezelfde capaciteit hebben, dezelfde aspiratie, en dezelfde realisering. Er is derhalve niet zoiets als stadia overslaan, want alle bodhisattvas moeten de drie termijnen van ontelbare aeonen doorgaan. Niettemin is er een veelheid aan onderwijs- en praktijkmethoden vanwege de verschillen in de respectieve werelden waarin wezens verkeren, zoals er ook verschillen zijn in de objecten van zien en horen, in de capaciteiten, in de verlangens, en in de aard van al die wezens.

De bodhisattva die tot deze groep behoort koestert een aspiratie tot verlichting. Die aspiratie kent karakteristieken. Die karakteristieken kunnen geïdentificeerd worden aan de hand van de drie volgende subtiele bewustzijnsstaten. De eerste heet waarachtig bewustzijn omdat deze vrij is van onderscheid-aanleggen. De tweede is het bewustzijn van vaardige middelen omdat het overal spontaan in doordringt en levende wezens weldoet. De derde is het handelende bewustzijn, omdat het op de meest subtiele manieren verschijnt en verdwijnt.

Verder, wanneer een bodhisattva die tot deze groep behoort zich manifesteert in het tot perfectie brengen van zijn uitmuntende kwaliteiten, dan is hij in de Akanistha-hemel, is hij het hoogste (of meest verfijnde) vormhebbende wezen in de wereld. Binnen een enkel gedachtemoment verenigt hij wijsheid met oorspronkelijke verlichting (of zoheid) en dooft in datzelfde gedachtemoment de onwetendheid. Vanaf dan wordt hij "alomvattende wijsheid" genoemd. Spontaan bovenredelijke activiteiten verrichtend kan hij zich nu overal in het universum manifesteren en alle levende wezens goed doen.

Vraag: Omdat ruimte oneindig is zijn werelden oneindig. Omdat werelden oneindig zijn, zijn wezens oneindig. Omdat wezens oneindig zijn moet de variatie aan mentale staten ook oneindig zijn. De objecten van de zintuigen en de geest moeten derhalve ongelimiteerd zijn, en het is moeilijk ze allemaal te kennen en te begrijpen. Als onwetendheid is vernietigd zullen er geen gedachten meer in de geest zijn. Hoe kan dan een bevatten (dat geen inhoud kent) "alomvattende wijsheid" worden genoemd?
Antwoord: Alle objecten zijn oorspronkelijk uit Een Bewustzijn en voorbij gedachteconstructen. Omdat onverlichte mensen, in hun zelfillusie, objecten waarnemen stellen ze beperkingen aan hun bewustzijn. Omdat ze verkeerdelijk deze gedachteconstructen ontwikkelen, die niet overeenkomen met Werkelijkheid (dharmatā), zijn ze niet in staat iets (wezenlijks) te bevatten dat zich aldaar bevindt. De Boeddha-Tathāgatas zijn vrij van enigerlei verkeerde mening en gedachte; er zijn derhalve geen hoeken en gaten waar hun omvattende wijsheid niet in doordringt. Hun bewustzijn is waar en echt, en daarom is dat bewustzijn niets anders dan de essentiële natuur van alle dingen. Naar hun aard kunnen ze alle objecten, die dankzij zelfillusie ontstonden, in het licht zetten. Ze zijn toegerust met een invloed van grote wijsheid in hun manifestatie van ontelbare vaardige middelen. Zich aanpassend aan de capaciteit tot begrip in diverse levende wezens kunnen ze die wezens de veelzijdige betekenissen van de leer tonen. Om deze reden kunnen ze "hen die alomvattende wijsheid bezitten" genoemd worden.

Vraag: Als de Boeddhas in staat zijn tot spontaan handelen, en zich overal kunnen manifesteren en alle levende wezens goed kunnen doen, dan zouden al die levende wezens die hun lichamelijke vorm waarnemen, die hun wonderen gadeslaan of hun leringen aanhoren in staat moeten zijn daar profijt van te hebben. Hoe komt het dan dat de meeste mensen op de wereld niet in staat zijn geweest de Boeddha te zien?
Antwoord: De Dharmakāya van alle Boeddhas, die overal een en dezelfde is, is alomtegenwoordig. Omdat de Boeddhas vrij zijn van enigerlei mentale fixatie wordt van hun handelen gezegd dat het spontaan is. Ze tonen zich in overeenstemming met de mentaliteit van de vele verschillende wezens. Het bewustzijn van de wezens is als een spiegel. Net zoals een spiegel niets kan weerspiegelen als er een laag vuil op zit, zo kan ook de Dharmakāya niet in het bewustzijn van de wezens verschijnen als dat bewustzijn overdekt is met bezoedelingen.

Toelichting

— De alinea beginnend met: "De aspiratie naar verlichting doorheen het verkrijgen van inzicht". "Niet steunen op woorden" vindt u terug in de Lanka waar over de diepere Dharma als voorbij woorden wordt gesproken.

— De drie subtiele bewustzijnsstaten. Hierover zegt Fazang: "Het ware bewustzijn is het bron-bewustzijn dat vrij is van onderscheid-aanleggen. Het bewustzijn van vaardige middelen is die wijsheid die na verkregen verlichting spontaan functioneert teneinde andere te helpen redden. De derde, het onbewuste, is het Opslagbewustzijn dat aan de basis ligt van de andere twee vormen van bewustzijn (d.w.z. wijsheid)."

— De Akanistha-hemel. tekst 56, pt.3.





HOOFDSTUK VIER



OVER GELOOF EN PRAKTIJK

Nu we het gehad hebben over de interpretatie volgt hier een verhandeling over geloof en praktijk. Deze verhandeling is bedoeld voor hen die nog niet behoren tot de groep wezens die vastberaden zijn in hun streven naar verlichting.

Over vier soorten geloof

Vraag: Wat voor soort geloof zou iemand moeten hebben, en hoe zou hij moeten praktiseren?
Antwoord: Kort gezegd zijn er vier soorten geloof. De eerste is het geloof in de ULTIEME BRON. Iemand gaat vanwege dit geloof met vreugde op de principes van zoheid mediteren en contempleren. De tweede is het geloof in de talloze uitmuntende kwaliteiten van de Boeddhas. Iemand zal vanwege dit geloof altijd op hen mediteren en contempleren; zo iemand zal zich verwant met hen gaan voelen, hen eren en respecteren; hij zal zijn capaciteit voor goedheid ontwikkelen en de alomvattende wijsheid na gaan streven. De derde is het geloof in de grote verdienste die de Dharma (Leer) schenkt. Iemand zal vanwege dit geloof voortdurend verschillende naar verlichting leidende disciplines in gedachten houden en toepassen. De vierde is het geloof in de Sangha (Communiteit) waarvan ieder in staat is zich toe te leggen op de praktijk van het zowel zichzelf als anderen goed doen. Iemand zal vanwege dit geloof voortdurend van aangezicht tot aangezicht komen met de menigte bodhisattvas, en met vreugde instructies van hen willen aannemen inzake de juiste praktijk.

Over vijf methodes

Er zijn vijf manieren van praktizeren die iemand in staat stellen zijn geloof te perfectioneren. Dit zijn de praktijken van generositeit, van het aanhouden van leefregels, van geduldige verdraagzaamheid, van vurige ijver, en van stilleggen en helder schouwen (samathā-vipashyanā).

Vraag: Hoe moet iemand generositeit beoefenen?
Antwoord: Zodra hij iemand ziet die komt bedelen zou hij hem naar vermogen geld en andere dingen moeten schenken. Terwijl hij zich zo bevrijdt van hebzucht en gierigheid verschaft hij de bedelaar vreugde.(1) Of, wanneer hij iemand ziet die het moeilijk heeft, iemand die gebukt gaat onder angst of in gevaar verkeert, dan moet hij hem naar vermogen vrijheid van angst verschaffen. Komt iemand met vragen omtrent de Leer, dan moet hij, voor zover hij daartoe bij machte is, met behulp van vlotte en vaardige middelen uitleg verschaffen. Daarbij dient hij echter niet uit te zijn op roem of materieel gewin, of respect; zijn aandacht moet alleen gericht zijn op verdienstelijk bezig zijn voor zowel zichzelf als voor de ander, en hij zou de behaalde spirituele verdienste moeten inzetten ten bate van het behalen van verlichting.

Vraag: Hoe moet iemand het aanhouden van leefregels beoefenen?
Antwoord: Hij zal niet doden, niet stelen, geen overspel plegen, niet iemand vleien om diezelfde persoon vervolgens achter zijn rug om te belasteren, niet kwaadspreken, niet liegen, geen overdreven bloemrijke taal gebruiken. Hij zal zich bevrijden van hebzucht, jaloezie, liegen en bedriegen, van vleierij, oplichterij, boosheid, haat, en verkeerde zienswijzen. Als de persoon een moniaal is die het familieleven heeft opgegeven, dan moet zo iemand ook, om bezoedelingen door te snijden of te onderdrukken, zich verre houden van het gedoe van de (seculiere) wereld. Zo iemand moet voortdurend in afzondering verblijven, zou met het minste tevreden moeten zijn, en zich ijverig op de disciplines moeten toeleggen. Zo iemand zou bevreesd moeten zijn voor, en diep onder de indruk van ook maar de geringste fout; hij zou daarover beschaamd moeten zijn en beterschap moeten beloven. Geen van de Tathāgatas' leefregels zou hij licht moeten opvatten. Hij zou zich moeten weerhouden van laster en afkeer opdat niet hij er de aanleiding voor zou zijn dat mensen in hun verwarde onwetendheid (avidya) overtredingen en domheden begaan.

Vraag: Hoe zou hij geduldige verdraagzaamheid moeten beoefenen?
Antwoord: Hij zou geduldig moeten zijn onder ergerlijke plagerijen van anderen en zou geen wraakgevoelens moeten koesteren. Hij zou geduldig moeten zijn in zaken van winst of verlies, van eer of eerverlies, van geprezen worden of gelaakt, van lijden en vreugde.

Vraag: Hoe moet iemand vurige ijver beoefenen?
Antwoord: Iemand zou niet moeten talmen en treuzelen waar het doen van goede daden aangaat. Zo iemand zou besluitvast moeten zijn en de tendens tot lafheid moeten weren. Zo iemand zou zich moeten bedenken dat hij vanuit het verre verleden al gekweld werd door het grote lijden dat lichaam en geest met zich brengen. Daarom zou zo iemand met vlijt allerhande verdienstelijke daden moeten doen die zowel hemzelf als anderen ten goede komen en die hem snel uit zijn lijden verlossen. Omdat iemand hevige weerstand kan ondervinden van het resultaat van slecht karma, als gevolg van ernstige fouten begaan in voorgaande levens, zal zelfs diegene die zich toelegt op gelovig vertrouwen nog lastig gevallen kunnen worden door de boze Verleider (Mārā) en zijn demonen; zo iemand kan verwikkeld raken in allerhande wereldse bezigheden, of gekweld worden door de ellende van ziekte. Er zijn heel veel hindernissen van deze soort. Daarom moet iemand moedig en ijverig zijn en de Boeddhas prijzen, zes keer per etmaal, om de vier uren. Daarbij zou de persoon oprecht beterschap moeten voornemen en de Boeddhas moeten aanroepen. Zo iemand zou zich moeten verheugen in de voorspoed van anderen en alle daaruit verkregen verdienste moeten inzetten ten bate van het behalen van verlichting. Als iemand deze praktijken nooit verlaat zal hij velerlei hindernissen kunnen omzeilen, en de capaciteit voor goedheid zal toenemen.

Vraag: Hoe moet hij stilleggen en helder schouwen beoefenen?
Antwoord: Wanneer we spreken over "stilleggen" betekent dit dat er een halt wordt toegeroepen aan alle karakteristieken (làkshana) van de wereld (van zintuiglijke objecten en het bewustzijn); het houdt in dat de samathā (rustbrengende) meditatietechniek wordt gevolgd. Wanneer we spreken over "helder schouwen" betekent dit dat de karakteristieken van de oorzakelijk geconditioneerde fenomenen (d.w.z. samsāra) worden waargenomen; het houdt in dat deze (vipashyanā, helder schouwen) meditatietechniek wordt gevolgd.

Vraag: Hoe zouden deze technieken gevolgd moeten worden?
Antwoord: Hij zou deze twee aspecten stap voor stap moeten volgen, dus niet de een gescheiden van de ander, want alleen dan kunnen beide tot perfectie komen.

De praktijk van stilleggen

Zou er iemand zijn die het "stilleggen" wil beoefenen, dan dient deze een stille plaats op te zoeken om daar in gelijkmoedigheid rechtop te zitten. Zijn aandacht zou noch op ademhalen gericht moeten zijn, noch op wat voor vorm of kleur dan ook, noch op het luchtruim, noch op aarde, water, of wind, noch zelfs op wat dan ook maar gezien, gehoord, herinnerd of bedacht kan worden. Zodra ze tevoorschijn zijn getoverd moeten alle gedachten terzijde gelaten worden, en zelfs de gedachte aan het terzijde laten moet ver gehouden worden, want alle dingen zijn in essentie aan gedachten voorbij, en mogen noch van moment-tot-moment geschapen worden, noch van moment-tot-moment uitgedoofd; zo conformeert men zich doorheen deze oefening van stilleggen aan de essentiële aard van Werkelijkheid (dharmatā). En het is niet zo dat hij eerst op de zintuiglijke objecten in de buienwereld zou moeten contempleren om hen vervolgens in zijn geest, die geest die er op mediteerde, te ontkennen. Zodra de geest afdwaalt moet deze teruggebracht worden en vastgepind op "het correcte denken". Begrijp dat dit "correct denken" de gedachte is die weet dat wat ook maar is, Enkel-Bewustzijn is, en dat er geen externe wereld-van-objecten is. Ja, dit bewustzijn zelf bezit generlei eigen (of zelf-)kenmerk; daarvandaan kan het op geen enkel moment als substantieel bestaand herkend worden.

Zelfs wanneer zo iemand opstaat uit zijn zittende houding en iets anders gaat doen, zoals gaan, komen(3), vooruitgang of stilstaan, dan nog zou hij steeds aandachtig moeten zijn op het toepassen van vaardige middelen ter perfectionering van de praktijk van stilleggen conform het niet-veranderende principe van de essentiële natuur van Realiteit — hij zou voortdurend moeten observeren, schouwen. Zodra deze discipline na een lange tijd van oefenen onder de knie is, komt zijn bewustzijn tot stilstand. Dit leidt tot een geleidelijk-aan intensiveren van zijn vaardigheid tot stilleggen, zodat hij zich zal conformeren aan, en in staat zal zijn absorptie te bereiken in "de samādhi van zoheid". Dan zullen zo iemand's bezoedelingen, al zijn ze nog zo diep geworteld. onderdrukt worden, en zal zijn geloof sterker zijn geworden. Vandaaruit zal zo iemand snel de staat van niet-terugvallen bereiken. Maar zij die sceptisch zijn, die het aan vertrouwen ontbreekt, die kwaadspreken over de Boeddha-Dharma, die ernstige overtredingen hebben begaan, die gehinderd zijn door hun ondienstige karma, die arrogant en lui zijn, zullen hiervan uitgesloten zijn. Deze mensen zullen niet in staat zijn absorptie te bereiken in de samādhi van zoheid.

Als resultaat van deze samādhi realiseert iemand vervolgens de ongedeeldheid van de Wereld van Realiteit (dharmadhātu), d.w.z. het hetzelfde zijn van alles overal en het niet-verschil tussen de Dharmakāya van alle Boeddhas en de vormen van levende wezens. Dit wordt "de samādhi van een (enkele) beweging" genoemd. (4) Begrijp dat deze samādhi op zoheid de basis-samādhi is. Blijft iemand deze methode beoefenen dan zal hij geleidelijkaan in staat zijn ontelbare andere soorten samādhi te ontwikkelen.

Als iemand de capaciteit voor goedheid ontbeert, zal hij in verwarring worden gebracht door de boze Verleider, door ongelovigen, en door demonen. Soms zullen deze wezens tijdens zijn meditatie in schrikwekkende gedaanten opdoemen, en op andere momenten zullen ze zich manifesteren in de gedaanten van aantrekkelijke mannen en vrouwen.(5) Hij zou in dergelijke gevallen moeten mediteren op Enkel-Bewustzijn, dat zal deze verschijningen doen verdwijnen, ze zullen hem niet langer lastig vallen. Soms zullen ze verschijnen in de gedaanten van hemelse wezens of van bodhisattvas; ze kunnen ook de gestalte van de Tathāgata aannemen, voorzien van al zijn belangrijke en minder belangrijke kenmerken. Soms zullen ze toverspreuken uiten of over liefdadigheid prediken, of over leefregels, over geduld, ijver, meditatie, en wijsheid. Het kan ook zijn dat ze bespreken hoe het ware nirvāna de staat van universele ledigheid is, of het niet-bestaan van karakteristieken, van geloften, haat, affecties, oorzaken en gevolgen — en hoe het ware nirvāna absolute nietsheid is. Ze zouden hem ook kennis over zijn eigen verleden en toekomstige staten kunnen bijbrengen. Ze zouden hem kunnen leren hoe anderman's geest te lezen, en hoe welsprekend te worden. Ze kunnen hem hebzucht bijbrengen, en gehechtheid aan wereldse faam en profijt. Of ze kunnen hem tot steeds afwisselende vreugde- en haatgevoelens brengen, en dus tot instabiliteit van karakter waarin iemand nu eens erg aardig is, dan weer slaperig, dan weer doodziek of lui. Of iemand die zo beïnvloed is kan op andere momenten plotseling overijverig worden, om vervolgens de zaak er weer bij te laten zitten. Of zo iemand kan ongeloof ontwikkelen, of grote twijfel, of grote angst. Hij kan zijn fundamenteel uitmuntende praktijken in de steek laten en zich toeleggen op allerhande andere religieuze praktijken, of gehecht raken aan wereldse zaken die hem op velerlei manieren bezig zullen houden. Soms ook zijn deze kwaden er de oorzaak van dat hij diverse soorten nep-samādhi ervaart, samādhis die ketters er op na houden — geen echte samādhis. Soms kunnen ze hem voor een, twee, drie, tot zelfs zeven dagen in samādhi doen verblijven terwijl hij zich onderwijl naar lichaam en geest behaaglijk voelt en niet hongerig, noch dorstig is. Dan neemt zo iemand vers, geurig en heerlijk eten en drinken tot zich en zal daar dan aan gehecht raken. Op weer andere momenten zullen die kwaden hem brengen tot ongeregeld eten, nu eens veel, dan weer weinig, zodat zijn gezicht overeenkomstig van kleur verschiet.

Om deze redenen moet degeen die stilleggen beoefent bescheiden en oplettend zijn opdat zijn geest niet in het net van kwaad (d.w.z. slechte doctrines) valt. Hij zou zich ijverig moeten houden aan "correct denken"; hij zou nergens naar moeten hunkeren, noch zich moeten hechten aan wat dan ook. Als hij dat doet zal hij zich ver van de hindernis van deze kwalijke invloeden kunnen houden.

Zo'n mens zou moeten weten dat de soorten samādhi van ketters niet vrij zijn van verkeerde opinies, niet vrij van begeerte en arrogantie, want ketters hunkeren naar roem, naar profijt, en naar het door de wereld gerespecteerd worden. De "samādhi van zoheid" is de samādhi waarin men niet wordt tegengehouden door de activiteit van (naar de wereld) kijken, noch door het ervaren van objecten. Zelfs na de periode van concentratie is men nog niet sloom, en ook niet arrogant; zo zullen iemand's bezoedelingen beetje bij beetje afnemen. Nooit is er een moment geweest waarop een gewoon mens zonder deze samādhi beoefend te hebben in staat is geweest te gaan behoren tot de groep die voorbestemd is Tathāgata te worden. Zij die de diverse andere dan hier aanbevolen soorten dhyāna en samādhi beoefenen, praktijken die populair zijn in de niet-boeddhistische wereld zullen er de smaak van te pakken krijgen, en zullen, vanwege hun verkeerde inzicht dat atman(6) werkelijk is, gebonden zijn aan de drievoudige wereld. Dan zijn ze net als de ketters, want net als zij nemen zij afstand van de bescherming die hun goede spirituele vrienden kunnen bieden, en net als zij richten ze zich op onboeddhistische praktijken.

Vervolgens: De persoon die de (juiste) samādhi ijverig en van harte in praktijk brengt, zal in dit leven tien voordelen ondervinden. Als eerste zal hij de bescherming genieten van de Boeddhas en bodhisattva(-mahāsattvas) uit de tien windrichtingen. Als tweede zullen de Verleider (Mārā) en zijn kwade demonen zo iemand geen angst inboezemen. Ten derde zal hij door de vijfennegentig soorten ketters(7) en kwade geesten niet op het verkeerde been gezet of in verwarring gebracht kunnen worden. Ten vierde zal hij zich verre houden van schelden op de Verheven Leer (Saddharma), en zal hij beetje bij beetje de obstakels uit de weg ruimen die uit zware overtredingen zijn voortgekomen. Ten vijfde zal hij alle twijfel(8) en verkeerde meningen over verlichting vernietigen. Ten zesde zal zijn geloof in het Bereik van de Tathāgata toenemen. Als zevende zal hij vrij zijn van leed en spijt, en zal hij temidden van samsāra energiek en onverschrokken zijn. Ten achtste zal zo iemand, in het bezit van een vriendelijk hart, en vrij van arrogantie, door anderen niet geërgerd kunnen worden. Als negende zal die persoon, zelfs wanneer er nog geen bekendheid is met samādhi, in staat zijn om overal en te allen tijde zijn mentale bezoedelingen te verminderen; hij zal zich niet verheugen in wereldse zaken. Ten tiende: wanneer hij eenmaal in samādhi zit, zal hem door geen geluid van buitenaf schrik aangejaagd kunnen worden.

Echter, wanneer hij enkel "stilleggen" beoefent zal zijn geest (als een baksteen) zinken, en zal hij traag en sloom worden. Hij zal geen vreugde beleven aan het uitvoeren van goede daden, maar zich verre houden van het uitoefenen van groot mededogen. Het is daarom noodzakelijk om ook "helder observeren" te beoefenen (en wel gelijktijdig).

De praktijk van helder observeren

Iemand die zich toelegt op "helder observeren" zal ervaren dat alle geconditioneerde fenomenen in de wereld veranderlijk zijn, onderhevig aan plotselinge transformatie en vernietiging. Zoeen zal ervaren dat alle activiteiten van de geest van moment-tot-moment verrijzen en vergaan, en dat ze derhalve tot onbevredigendheid leiden. Hij zou dienen te observeren hoe alles wat in het verleden tot stand kwam mistig als in een droom is; hij zou dienen te observeren dat alles wat in het heden tot stand komt (snel voorbijgaand) als een bliksemflits is, en dat alles wat in de toekomst tot stand zal komen zal zijn als wolken die plotseling ontstaan. Hij zou ook moeten observeren dat de fysieke bestaansvormen van de wezens in de wereld onzuiver zijn, en dat er temidden van deze vele smerige dingen niet een is waar men met anticiperende vreugde op af kan gaan.

Hij zou als volgt moeten overwegen: Omdat ze doordrenkt zijn door onwetendheid hebben alle levende wezens, vanaf het begin zonder begin, hun bewustzijn toegestaan in samsāra te verblijven, hebben ze van dan af al geleden onder de grote miseries van lichaam en geest. Nu zijn ze beklemd en staan onder onzegbare druk, en hun toekomstige lijden zal evenzo onzegbaar zijn. Dit lijden is niettemin moeilijk op te geven, moeilijk af te werpen, en toch zijn deze wezens onbewust van hun lijdensvolle bestaan. Daarom verdienen ze groot medelijden.

Na zo overwogen te hebben zou die persoon moed moeten verzamelen en hiertoe een grote gelofte af moeten leggen: Moge mijn geest vrij zijn van onderscheid-aanleggen opdat ik overal en in alle tien de richtingen velerlei weldoende handelingen kan verrichten. Moge ik, met behulp van ontelbare vlotte en vaardige middelen tot aan het eind der tijden alle lijdende wezens terzijde kunnen staan, opdat ze de vreugde van nirvāna, het hoogste doel, zullen genieten.

Na zo'n gelofte afgelegd te hebben moet hij overeenkomstig zijn capaciteit, en zonder dralen, te allen tijde en overal allerhande goede werken verrichten, zonder in geestelijke sloomheid te vervallen. Behalve wanneer hij in concentratie zit, in de beoefening van "stilleggen", zou hij steeds moeten denken aan wat gedaan en niet gedaan moet worden.

Of zo iemand nu loopt, staat, zit, ligt, of overeind komt, hij zou zowel "stilleggen" als "helder observeren" moeten beoefenen, zij aan zij. Dat wil zeggen dat hij de dingen die in hun essentiële natuur ongeboren zijn schouwend gadeslaat. Maar tegelijkertijd moet hij op goed en slecht karma contempleren, hoe ze geproduceerd zijn door de combinatie van primaire en coördinerende oorzaken; en hij moet contempleren op de retributies van karma, d.w.z. op plezier, op pijn, etc., en hij moet overwegen hoe dat goed en slecht karma dus noch verloren is gegaan, noch vernietiging heeft bereikt. Hoewel hij schouwen moet op de retributies van goed en slecht karma, zoals die welke geproduceerd zijn door de primaire en coördinerende oorzaken, moet hij ook contempleren op het feit dat de essentiële natuur van de dingen onbereikbaar is. De beoefening van stilleggen zal gewone mensen in staat stellen zichzelf te genezen van hun gehechtheid aan de wereld, en zal volgelingen van het Kleine Voertuig in staat stellen hun uit angst ontstane geopinieerdheid achter te laten. De praktijk van "helder observeren" zal de volgelingen van het Kleine Voertuig genezen van de fout er een bekrompen en inferieure geest op na te houden, een die geen groot mededogen voortbrengt, zo'n groot mededogen dat gewone mensen zal bevrijden van hun incapaciteit tot het cultiveren van hun aanleg tot goedheid. Om deze reden vullen "stilleggen" en "helder observeren" elkaar aan; ze zijn onafscheidelijk. Worden de twee niet tezamen gepraktiseerd, dan kan men niet het pad tot verlichting inslaan.

Nu, stel, er is iemand die deze leer voor het eerst onder ogen krijgt en het juiste geloof wil opzoeken, maar niet voldoende kracht en moed heeft. Omdat hij in deze lijdensvolle wereld leeft vreest hij dat hij niet altijd in staat zal zijn de Boeddhas te ontmoeten en persoonlijk te eren, en hij vreest dat hij, daar het moeilijk is geloof tot perfectie te brengen, geneigd zal zijn terug te vallen. Zo iemand zou moeten weten dat de Tathāgatas een uitstekend middel bezitten waarmee ze zijn gelovige vertrouwen kunnen afschermen. Dat middel is het verschaffen van kracht door van harte op de Boeddha te mediteren. Zo zal hij, ter vervulling van zijn wens, in staat zijn wedergeboorte te krijgen in het transcendente Boeddhaland waar hij de Boeddha altijd zal zien, en voor altijd afgescheiden zal zijn van kwalijke bestaansvormen. Het is zoals de soetra zegt: "Als iemand van harte op Amitabha Boeddha in zijn Westelijke Gelukzalige Land (Sukhāvati) mediteert, en als hij wedergeboorte wenst in dat land, en alle goede kwaliteiten die hij geaccumuleerd heeft richt naar dat doel, dan zal hij daar wedergeboorte vinden. Omdat hij de Boeddha altijd zal zien, zal hij nooit terugvallen. Als hij mediteert op de Dharmakāya, de Zoheid van de Boeddha, en zich met vlijt aan deze praktijk wijdt, dan zal hij daar uiteindelijk wedergeboorte vinden omdat hij in de correcte samādhi verkeert.

Toelichting

Waar in dit tekstgedeelte het woord "geloof" voorkomt moet dit begrepen worden als "gelovig vertrouwen."

Aangaande de meditatietechnieken shamatha-vipashyana die in het chinees chih-kuan worden genoemd, hetgeen vertaald kan worden met "stilleggen en observeren":
De monnik Zhiyi (539-597) die aartsvader is van de chinese T'ien-t'ai-traditie (Hemels Terras) heeft twee werken over deze techniek geschreven; als resultaat beoefent de hedendaagse japanse Tendai-traditie deze, hoewel de techniek in de chinese invloedsfeer zelf vergeten is geraakt. Zhiyi meende dat deze twee technieken aan de basis liggen van alle boeddhistische praktijk. Of Ashvaghosa, de auteur van de voorliggende shastra, te rade is gegaan bij de werken van Zhiyi, of zijn inspiratie elders heeft gehaald kan niet met zekerheid gezegd worden.

In de loop van dit tekstgedeelte zal de praktikanten van ofwel de theravāda-vorm van samathā-vipassanā, ofwel van de mahāyāna-vorm zien dat er verschillen zijn tussen deze twee oefen-methoden, tussen de zuidelijke en de noordelijke versie. Waar theravāda, in navolging van de Pāli-canon niet toekomt aan het benoemen van wat zich tijdens de samādhi voorbij het fenomenale manifesteert, benoemt het mahāyāna dit duidelijk en noemt het "Essentie van Bewustzijn", of "Zoheid", of "Ledigheid", of Schoot-waaruit-alle-Boeddhas-Voortkomen", of "Dharmakāya" enz.

Dan zijn er in dit tekstgedeelte twee zinnen die beginnen met "Zodra de geest afdwaalt ...". Zhiyi memoreert aan dit gebeuren in zijn Kleine Stilleggen en Contempleren. Al met al komen we, zij het niet rechtstreeks, de hier verwoorde gedachtegang ook tegen in de Lanka.

— Bij "Over vier soorten geloof", het "van aangezicht tot aangezicht komen" betekent voortdurend de grote voorbeelden en hun praktijk voor ogen hebben.

— Bij "Over vijf methodes". Deze vijf, weergegeven in de eerste alinea, zijn typerend voor de shastra, en komen nergens anders in deze samenstelling voor.

— Bij "De praktijk van stilleggen": de meditatieonderwerpen "vorm" tot en met "wind" uit de eerste alinea staan bekend als de kásina, en deze methode behoort tot de oudsten beschreven in de Pāli-geschriften van het zuidelijke boeddhisme.

— Bij (1): Hier wordt het thema uit de Avatámsaka soetra aangehaald waar in ieder boek te lezen staat dat de bodhisattva zichzelf bevrijdt door anderen te bevrijden.

— Bij (2): Dit worden de acht winden genoemd.

— Bij (3): Het gaan en komen zoals dat hier voorkomt is het gewone op en neer lopen, en niet het gaan en komen zoals zen, zie de aantekeningen bij de Lanka, dat verstaat.

— Bij (4): Sanskriet: ekacarya samādhi; Chinees: i-xin san-mei. Het wordt ook wel vertaald met "de absorptie in het Absolute", en in die betekenis komt het voor het eerst voor in de vroege mahāyāna Wijsheids-teksten, de Prajñā-paramitā-teksten die vanaf de eerste eeuw nC China bereikten. De eerdergenoemde Zhiyi noemt het een van de vier fundamentele samādhis. In zijn afscheidsrede die hij hield een paar minuten voor zijn dood, ten overstaan van de congregatie monniken in zijn tempel, hield hij hen onder andere voor: " ... de vier vormen van samādhi die ik jullie voortdurend predikte zullen je gids zijn, helder als een lamp." De titels, als het ware, van deze samādhis zijn als volgt: Voortdurend zittende samādhi; voortdurend lopende samādhi, nu eens zittende, dan weer lopende samādhi, en noch zittende, noch lopende samādhi (d.w.z. geen geformaliseerde praktijk). In de Reine Land, of Zuiver Land-traditie werd het door Shan-tao (618-681) gepropageerd als een geconcentreerde meditatie op Amitābha Boeddha, en wel door het reciteren van zijn naam. Deze oefening komt eveneens voor in de Platform-soetra uitgesproken door Ch'an-meester Huineng. Een andere vertaling voor dit begrip is (Sanskr.:) eka-làkshana samādhi of (Chin.:) i-xiang san-mei.

— Bij (5): Een zelfde beschrijving komt ook voor in de Suràngama soetra, (waarvan hier een voorbeeld) aan het eind, in "de waarschuwing aan het adres van praktikanten."

— Bij (6): Atman: zelf, zowel in persoonlijke als bovenpersoonlijke betekenis.

* Bij (8): Onderandere de Pāli Brahmajāla soetta benoemt deze onboeddhistische filosofiën en praktijken. Ook elders in de Sanskriet-canon komen we de aantallen 96 (en 95) tegen.

— Bij (8): In het klassieke sanskriet, en, voor zover geweten, in de Mimámsa-stroming die niet echt religieus-hinduëstisch is, wordt twijfel gezien als een mentaal defect.






HOOFDSTUK VIJF



AANMOEDIGING OM DE PRAKTIJK AAN TE VANGEN EN DE VERDIENSTE DIE DAARUIT VOORTVLOEIT

Zoals al in de voorgaande delen werd aangegeven is de mahāyāna de geheime schatkamer der Boeddhas. Zou er iemand zijn die het correcte geloof in het diepe en verheven Rijk van de Tathāgata wil verkrijgen en het pad van de mahāyāna wil betreden — zich ver houdend van enigerlei belediging (van de Boeddha-Dharma), dan zou hij dit werk ter hand moeten nemen, er over moeten peinzen en het in praktijk moeten brengen. Uiteindelijk zal hij dan in staat zijn de onovertroffen verlichting te bereiken.

Als iemand, na deze leer vernomen te hebben angst noch zwakheid kent, dan dient men te weten dat zo iemand de erfenis van de Boeddhas verder draagt, en van de Boeddha de verzekering zal ontvangen eens verlichting te bereiken. Zelfs als iemand in staat zou zijn alle wezens doorheen alle systemen in het universum op de rechte weg te zetten en hen er toe zou kunnen brengen de tien levensregels aan te houden, dan zou hij nog steeds niet uitstijgen boven die mens die, al was het maar gedurende de tijd die je voor een maaltijd nodig hebt, op de juiste wijze op dit werk contempleert. De uitmuntende kwaliteiten die zo iemand zou kunnen verkrijgen zijn onuitspreekbaar verhevener dan die van de eerder besproken mens.

Als iemand deze verhandeling opneemt, er op contempleert en ze in praktijk brengt, al was het maar voor een enkele dag en een enkele nacht, dan zullen de uitmuntende kwaliteiten die hij hieruit verkrijgt onmetelijk en onbeschrijfelijk zijn. Zelfs wanneer alle Boeddhas uit de tien windrichtingen deze uitmuntende kwaliteiten over een onnoembaar lange tijd zouden prijzen, dan nog zou er aan hun loftuitingen geen einde komen, want de uitmuntende kwaliteiten van de Werkelijkheid (dharmatā) zijn zonder eind, en de uitmuntende kwaliteiten die deze mens verkrijgen zou, zouden derhalve ook zonder eind zijn.

Maar zou er iemand zijn die kwaad spreekt en geen geloof hecht aan deze verhandeling, dan zal hij voor een ontelbaar aantal aeonen intens lijden onder zijn begane fout. Daarom zouden alle mensen er eerbiedig in moeten geloven en het niet moeten beschimpen, want laster en afwezigheid van gelovig vertrouwen zullen zowel zo iemand zelf, als anderen ernstig schade toebrengen; het zal leiden tot het vernietigen van de afstammingslijn der Drie Juwelen.

Doorheen deze leer hebben alle Tathāgatas nirvāna bereikt, en door de toepassing ervan hebben alle bodhisattva(-mahāsattvas) Boeddhawijsheid verkregen. Weet dat het dankzij deze leer was dat de bodhisattvas uit het verleden in staat waren hun geloof te perfectioneren, en weet dat het dankzij deze leer is dat de bodhisattvas van het heden hun zuivere geloof perfectioneren, en weet dat het dankzij deze leer is dat de bodhisattvas van de toekomst hun zuivere geloof zullen perfectioneren. Derhalve zou men het ijverig moeten bestuderen en in praktijk brengen.

Diep en omvattend zijn de grote principes van de Boeddha,
Die ik hier zo getrouw mogelijk beknopt heb samengevat.
Moge iedere uitmuntende kwaliteit die ik in deze onderneming behaalde
In overeenstemming met de Werkelijk aangewend worden ten bate van alle wezens.




Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme