Tot mijn verbazing is Marcel Prousts "À la recherche du temps perdu" zelfs in het nederlands verschenen, althans delen er uit. Aan het begin van de covid-pandemie, in 2020, toen doorheen Europa ook de theaters werden gesloten, hebben de acteurs en actrices van de Comédie-Française zich in een amper-decortje gezet waar ze om beurten delen uit Proust's chef-d'-oeuvre zijn gaan voorlezen, van kaft tot kaft. Dat zijn rond de 150 voorlezingen geworden van telkens veertig minuten tot iets meer dan een uur. De twintigste voorlezing was voor rekening van Hervé Pierre die, samen met Claude Mathieu, tot de meest aansprekende voorlezers gerekend mag worden, zonder overigens andere fascinerende stemmen tekort te willen doen. Hoe Hervé Pierre het "... (un arbre), un seul, petit, trappu, étêté et têtu ..." over het voetlicht brengt ... ook de jongste kinderen hangen aan zijn lippen.

In die twintigste voorlezing, nog behorend tot deel 1 van À la recherche ... komen we de hoofdpersoon tegen die kennelijk een flinke tijd uit de running is geweest, en niet heeft meegekregen hoe de komst van de automobiel, aanvankelijk koekblikken op wielen, de Victoria, open karosjes met een neerlaatbare kap zoals op de kinderwagen, aan het verdringen zijn.
De in een extreem-conservatief en conformistisch milieu opgegroeide jonge hoofdpersoon — ziekelijk, dweepziek, extreem nerveus, en al overstuur bij het moeten slapen in een vreemde hotelkamer, en levend in een negentiende eeuw van grote veranderingen, althans in Frankrijk — van Tweede Revolutie naar het Directoire naar Derde Revolutie — kan en wil het niet bijhouden. Zat die hoofdpersoon als nog net niet puber in het normandische Balbec van top tot teen gekleed in das en jasje op het strand met grote ogen te kijken naar de kinderen van lagere stand die er 's-ochtends vrolijk op uit gingen met hun tennis-rackets of naar de paarden, nu, zoveel jaar later, tijdens een wandeling door het nabij Parijs gelegen Bois de Boulogne, op weg naar het Trianon, geniet hij van de najaarskleuren van het bos, maar raakt in staat van opperste teleurstelling wanneer hij de door hem verwachtte Victorias voor de deur van dat Trianon vervangen ziet door automobielen, en de in zijn herinnering levende dames in jurken van "etoffes", meters zware textiel, niet meer aantreft, maar eerder vrouwen in luchtiger kleding met Liberty-bloemetjes. En dan dragen de heren zelfs geen hoeden meer: ze gaan blootshoofds!
Uiteraard zien we ook hier hoe de ene verandering de andere in gang zet: kon een dame nog ingepakt in lagen textiel in een open koetsje rondrijden, in een automobiel zou het proppen zijn geweest. Het tegenovergestelde is zo ongeveer waar voor dunne kledij in die nieuwe automobiel waar de persoon in een koetsje gezeten beslist een longontsteking aan had overgehouden. En net zoiets is het geval voor die hoeden: een "hoge zije" blijft klem zitten achter het portier van een automobiel.

Even onthouden dat het er niet staat, maar we mogen aannemen dat de hoofdpersoon, de alter-ego van Marcel Proust, in een eenpersoons-rijtuigje met een enkel paardje het Bois de Boulogne doorkruist. Zoals gezegd, hij was aarts-conservatief, en autos? Nog even wachten.

Maar eerst die lofzang op het Bois wordt even herhaald, al was het maar omdat ik er enige tijd dagelijks vanuit de vensters van een torenflat in Saint-Cloud over uitkeek. Het is peuteren en prutsen aan een springerig nerveuze tekst, en daarom staan onderaan de pagina een paar moeilijke woorden en de daarvoor gekozen vertaling.


"... Die complexiteit van het Bois de Boulogne die het tot een onwerkelijke plek maakt en, in zoölogische of mythologische zin, een tuin, die vond ik dit jaar weer tijdens een tocht naar het Trianon, op een van die eerste ochtenden van november waar in Parijs, in de huizen, in het jaargetijde waarin het licht onwillekeurig afneemt, een vluchtig beeld opdoemt dat een zekere nostalgie oproept, een soort koorts, nu vanwege dode bladeren, die ons de slaap kan ontnemen.

" Ramen en deuren van mijn kamer gesloten drong het sedert een maand, opgeroepen door mijn verlangen er iets in waar te nemen tussen mijn gedachten en welk object van waarneming dan ook, in door als van die gele vlekjes die dansen voor onze ogen, waarheen onze blik zich ook richt.

"En die ene ochtend, niet meer de regen van de vorige dagen horend, en ziend hoe het mooie weer glimlachte langs de randen van de gesloten gordijnen, — als spelend langs gesloten lippen die een voorbode zijn van het nog geheime mooie aanzien — voelde ik dat ik die gele bladeren kon zien, doorschenen door dat licht, in hun opperste schoonheid. Ik kon me niet langer weerhouden die bomen te gaan zien die ik eerder, toen de wind nog te hard in mijn schoorsteen woei om naar de kust te kunnen gaan niet ben gaan zien; toen ben ik er op uit gegaan naar het Trianon, door het Bois de Boulogne.

" Het was de tijd, en het was het seizoen waarin het Bois nog het meest veelzijdig lijkt, niet zomaar omdat het niet meer is opgedeeld, maar eerder omdat het anders is opgedeeld. Zelfs in die delen waar onze blik een grote open ruimte omvat zijn er hier en daar, in die weidsheid van verre, donkere massas, bomen te ontwaren die hun blad verloren hebben, en andere die nog hun zomerblad hebben. Zo is er een dubbele rij kastanjes, oranje ingekleurd als op een schilderij dat nog maar net is opgezet, de kleur alleen maar aangebracht door de decorateur die verder nog geen andere tinten heeft gebruikt, zodat het volledige licht zal vallen op personages die er later aan toegevoegd zullen worden, die daar soms zullen wandelen.

"Verderop, daar waar de bomen nog groen in blad stonden was er eentje, een enkele, klein, gedrongen, gekopt en koppig, waarin de wind een oud rood uitgebloeid takje heen en weer blies. Nog weer verder leek het wel het eerste ontwaken van bloeiende meitakken maar bleek het, sinds die ochtend, te gaan om een schitterende Ampelopsis; het leek wel een roos in de winter.

"En het Bois had het provisorische, maar kunstmatig opgezette aanzien van een boomkwekerij, of van een park met een puur botanisch doel, of als voorbereiding voor een feest. Want tussen de bomen plaatste men een cluster nog in de staat van niet-geplant: twee of drie exotische soorten met bijzonder blad. Het leek alsof die groep een leegte om zich heen had, lucht, luminositeit. Zo was dit het seizoen waarin het Bois de Boulogne zich in zijn grootste diversiteit toonde, alsof er in een willekeurige assemblage de meest diverse plantvakken bij elkaar waren gebracht.
En het was ook het tijdstip waar op bepaalde plekken waar de bomen nog in blad stonden ze, daar waar ze werden geraakt door een zon die in de ochtend bijna horizontaal stond en enkele uren later, op het moment van het invallen van de avond weer opnieuw, een materiële verandering leken te ondergaan. Dan lichtten de bladeren als kunstmatig verlicht door een warm licht op, als door een ver weg staande lamp, en gloeide de bladerpracht boven een stam die een doffe, onontvlambare kandelaar leek, zag men een in vlam staande kroon.

"Hier was het bos als een bakstenen muur zo dicht, en stonden de bladeren van de kastanjebomen in ajour tegen de lucht gemetseld als een geel-kanten betegeling tegen die blauwe lucht. Elders daarentegen prikten die bladeren in de lucht als gekromde gouden vingers. Ter halverhoogte van een boom bedekt met wilde wingerd zat het zonlicht vastgehecht en ontplooide zich, onmogelijk goed te zien wat 't was want gloeiend-licht, een schijnbaar immens boeket rode bloemen, bossen anjers leek het wel.
Verschillende moeilijk te onderscheiden delen van het Bois, want dichtbegroeid en groen-gelijkvormig, gaven niettemin uitzicht op heldere ruimtes waar alles, of bijna alles zichtbaar was: een weelderig gebladerte dat zich toonde als een lange rafelige banier. Alsof het een ingekleurde landkaart was zag men Armenonville, het Pré Catelan, Madrid, de renbaan en de oevers van het meer.

"Af en toe doemden enkele nutteloze constructies op: een namaakgrot, een molen waarvan de uitgespreide wieken op zijn sompige perk geen enkele ruimte maakten voor een grasveld. Men werd zich ervan gewaar dat het Bois niet slechts een enkel bos was, maar dat het als een vreemd doel het leven van zijn bomen had, maar ook dat de vreugdevolle opwinding die ik voelde niet enkel veroorzaakt was door mijn bewondering voor het najaar, maar door een verlangen naar een grote bron van vreugde die het wezen eerst ervaart vooraleer er de oorzaak van te kennen, zonder ook maar iets te begrijpen van wat het motiveert. Zo ook, met grote onvervulde maar overstijgende tederheid naar die bomen kijkend leidde het me, zonder dat ik het besefte, naar dat meesterwerk, die mooi wandelaarsters die het bos iedere dag voor enkele uren in zich sluit.

"Ik ging richting acacia-laan en doorkruiste de aanplant waar het ochtendzonlicht de bomen een nieuw-wereldse herordening opdrong zodat het geheel zich opdeelde en overkwam als meerdere boeketten. Handig haalden die clusters twee andere bomen binnen de groep die door zon en schaduw als door een machtige schaar in tweeën geknipt leken. Die scheidslijn tekende zich af over telkens een helft van de stam en de takken, en vlocht de overige helften ineen door er hier een pilaar van schaduw van te maken die het zonlicht eromheen verduisterde, en daar een enkele schim van helderheid liet waarin een vaag restant zwarte schaduw trillende contouren toonde. Daar waar een zonnestraal de hoogste boomtoppen vergulde leken ze te druipen en glanzend te tinkelen, en doken ze uit die vochtige atmosfeer en smaragden kleuren op alsof de hele boomgroep in zee ondergedompeld was. Want die bomen gingen door met het leven van hun eigen leven, en waar er geen bladeren meer waren glansden ze mooier dankzij dat foedraal van groen dat de stam omvatte, of vanwege de witte warrigheid van maretakken in de toppen van de populieren, rond als de zon en maan in die creatie van Michelangelo.

"Maar als gevolg van zoveel jaar van een in elkaar geklit bestaan, permanent als met een echtgenote, deden die bemoste, gemaretakte bomen me denken aan de bosnimf — die mooie, snelle en kleurrijke mondaine, zag ik bomen die, wanneer je er aan voorbij ging, hun takken bedekten waardoor je er niet aan ontkomt om mét hen de kracht van het jaargetij te bespeuren. Ze herinnerden me aan gelukkige tijden, aan mijn naïeve jeugd toen ik me, gulzig als ik was, repte naar die plaatsen waar zich voor enkele momenten de meesterwerken van vrouwelijke elegantie toonden tussen het niet bewuste en toch medeplichtige gebladerte.(1)

"Maar de schoonheid die me deed verlangen naar de dennen en de acacias van het Bois de Boulogne, deed mijn verwarring alleen maar toenemen op het moment dat mijn gedachten aankwamen bij het beeld van de kastanjebomen bij het Trianon, daar waarheen ik op weg was. Al dat, al die herinneringen aan een vervlogen tijd, of aan kunstwerken in een kleine tempel ter ere van de liefde aan de voet waarvan de goudgeverfde bladeren zich ophoopten bestond niet buiten mij.

"Ik kwam aan bij de oever van het meer en ging tot de plek van het kleiduiven schieten. Dat beeld van perfectie dat ik in me droeg had ik tegen die tijd gekoppeld aan de afmeting van een Victoria, aan de magerte van zijn vinnige paarden, licht als wespen, met bloed doorlopen ogen, als de snelbenige paarden van Diomedes die ik net zo vurig in het echt had willen zien als die andere beelden die me heel wat jaren geleden richting deze zelfde dreven dwongen. Ik wilde opnieuw, met eigen ogen, in dat moment, de enorme koetsier van Mme Swann zien, hoe hij oplettend gadegeslagen werd door zijn schoothondje zo groot als mijn vuist, en net zo kinderlijk-onschuldig was als Sinte Joris; hier waren de wagenmenners die tijdens in hun hijgend-opwindende kamp de ijzeren flanken van hun strijdwagens in het oog hielden.(2)

"Helaas, er was niets anders meer dan automobielen die bestuurd werden door besnorde mechaniciens en begeleid door grote livreiknechten. Ik wilde met eigen ogen zien en ervaren of de kleine dameshoedjes, zo laag dat het eenvoudige kroontjes leken vandaag nog net zo charmant waren als ik me ze herinnerde. Maar dezer dagen waren ze immens, bedolven onder fruit en bloemen en allerlei gevogelte. In plaats van de fraaie jurken waarin Mme Swann er uit zag als een koningin hadden we nu greco-saxische tunieken met tanagras-plooien die opgehouden werden door bijbehorende broches. En hier en daar zag je de stijl van het Directoire met Liberty-chiffonetjes, als bloemetjesbehang. Op de hoofden van de heren die naast Mme Swann door de Allee de la Reine Marguerite hadden kunnen wandelen zag ik niet meer de grijze hoed van weleer, noch overigens een andere; ze gingen blootshoofds op stap. ...."



(1) Hier worden we herinnerd aan de kunstenaar Armando's "schuldig landschap."

(2) Hier vermengt Proust de herinnering aan Mme Swann's rijtuig met koetsier en hondje met het beeld van Diomedes' strijdwagen en wagenrace.


- Ampelopsis: besdragende struik met gele, rode, en blauwe bessen -- Ampelopsis brevipedunculata
- oriflamme - lange rafelige bannier
- Pré Catelan en Madrid: eet- en drankgelegenheid en het zogenoemde château de Madrid
- aanplant (i.t.t. spontaan bos) -- la futaie
- foedraal van groen -- (bemoste stammen); le fourreau
- vinnig -- furieux
- gekopt en koppig -- étêté et têtu
- weidsheid -- faste
- maçonnerie persanes -- ofwel in ajour gemetseld, danwel gebouwd in de stijl van de metselaars uit Persan, een plaats in de Val d'Oise
- het wezen -- l'ame
- bosnimf -- driade
- snelbenig: gambette, gambelle. Het verhaal verwijst naar wagenrennen als eerbetoon aan de zojuist overleden Patrocles
- knechtje -- un petit groom
- sinte Joris (Saint George) -- die zittend op zijn paard de draak versloeg
- broches (als waarmee in het antieke Griekenland de dameskleding op de schouder op zijn plaats werd gehouden): tanagrás

Naar deel 2



White Jade River, Instituut voor Boeddhisme.
Deze pagina is toegevoegd in juni 2021.

Stichting onder nummer 20138036.