DE BLOEMENKRANS SOETRA

Avatámsaka Soetra


Boek Drieëntwintig


Opstijgen naar het Paleis van Tushita-hemel
bijlage



"Hij [Boeddha] voorspelt onophoudelijk het bereiken van bodhi door alle Bodhisattvas."

muziek


"Daar waren honderd-triljoen hemelse schelphoorns die wonderbaarlijk geluid maakten, honderd-triljoen hemelse grote troms die grote boemen voortbrachten, ... fluiten .., kleine trommen, ... orkesten, ... hemelse muzikanten die subliem geluid voortbrachten die alle boeddhalanden vulden, ... magische klanken die klonken als echos, overal op antwoordend, ... kleine trommels
daar waren ... fraaie klanken die het geven waardeerden, ... verre klanken die het dienen waardeerden, ... diepe klanken die de praktische toepassing [van de Boeddha-Dharma] waardeerden, ... subtiele klanken die de vrucht van Boeddha's handelen waardeerden, ... delicate klanken die de principes waardeerden die overeenstemmen met de werkelijkheid, ...[tot en met] ...klanken van alle waarheden, vriendelijk en aardig, die alle muziek in harmonie brachten."


Deze woorden uit boek 23 trekken als het ware een lange neus naar de vroege Leer, met name de Vinaya, de Monniks- en Nonnen-regels, waarin heel duidelijk gezegd wordt dat muziek voor de monniken en nonnen uit den boze is. Dat is nog steeds zo binnen in ieder geval de volledig gewijde communiteiten, zowel in het Kleine als in het Grote Voertuig. Maar wanneer het er op aan komt de geest van de niet-gewijdde toehoorders in de goede richting te zetten, wordt muziek aangewend (alsook, eind 20ste, begin 21ste eeuw, lichaamsoefeningen).

In de Pali Angúttara Nikāya, respectievelijk de Sanskriet Ekòttara Āgama vinden we de volgende woorden:
"Monniken, in deze discipline van de nobelen is zingen huilen, en is dansen krankzinnigheid."
Het citaat stamt uit de sambodhi vaggo.

De muziek waarover in boek 23 gesproken wordt is niet zomaar een beetje huppelen op vrolijke klanken, maar het is een van de middelen waarmee de principes van de Boeddha-Dharma overgedragen kunnen worden, getuige het tweede deel van bovenstaand citaat.

alomtegenwoordigheid

"Zijn[ Boeddha's] lichaam was grenzeloos, al-aanwezig in het lichaam van alle wezens."

Dit is een van de citaten waarmee Boeddha wordt omschreven. We vinden hier weer de eenderheid tussen het principe van de Boeddha-Dharma en Boeddha als ervaarbare gestalte. In een van de vroege geschriften vinden we het gevleugelde woord,
"Wie mij ziet, ziet de Dharma; wie de Dharma ziet, ziet mij."

Daar moeten we aan denken bij een passage als die hier gegeven is. We hebben hier niet te maken met een theïstisch gegevens als "god is in mij", maar met de wetenschap dat alle wezens, alle Boeddhas, en alle dingen die veelgenoemde -heid ontberen, daarin absoluut gelijk zijn, en naar laatste instantie geredeneerd niet van elkaar te onderscheiden.

Naar de tweede kolom


Afhankelijk, Voorwaardelijk Ontstaan


"De Verlichtte was voortdurend in contact met ontelbare wezen, en verklaarde hen dat alles in de wereld er is als gevolg van Afhankelijk, Voorwaardelijk Ontstaan. Hij wist dat het kenmerk van alle dingen zonder-kenmerk is, dat dit hun enige karakteristiek is, het fundament van wijsheid."

Dit is de tweede keer dat de Avatámsaka Soetra verwijst naar het leerstuk van de bovengenoemde Pratitja Samutpāda. Daarmee verwent deze Soetra ons niet met dit leerstuk dat zowel grondleggend is voor de afwijzing van allerhande scheppingstheorieën, als voor de door de Madhyāmaka-traditie gehanteerde redeneertrant die zegt dat ledigheid (sunyatā) gebaseerd is op Afhankelijk, Voorwaardelijk Ontstaan, en niet andersom. Dit is de onderwijsmethode van de Tibetaanse gelugpa-traditie. U kunt hier ook boek 22 nog even op nalezen. Er is de meest gehanteerde lijst van twaalf schakelingen die dit leerstuk duidelijk maken, maar we vinden in de vroege geschriften ook lijstjes van drie die dit Afhankelijk, Voorwaardelijk Ontstaan aantonen, alsook lijstjes van vijf of zeven.

In de Samyutta- resp. de Samyukta-collectie van het Kleine Voertuig (de āgama) wordt het als volgt omschreven:

"En wat is Afhankelijk, Voorwaardelijk Ontstaan? Onwetendheid is de voorwaarde voor samenstellen. Samenstellen is een voorwaarde voor bewustzijn. Bewustzijn is een voorwaarde voor naam en vorm. Naam en vorm is een voorwaarde voor de zes zintuigen. De zes zintuigen zijn de voorwaarde voor contact maken. Contact maken is de voorwaarde voor voelen. Voelen is een voorwaarde voor begeerte. Begeerte is een voorwaarde voor hechten. Hechten is een voorwaarde voor [embryonair] ontstaan. [Embryonair] ontstaan is de voorwaarde voor geboren worden. Geboren zijn is de voorwaarde voor ouder worden en dood, leed, gelamenteer, pijn, afzien en wanhoop. Zo komt deze hele massa van dukkha (duhkha) [op basis van voorwaarden en condities] tot ontstaan."

Het citaat is gehaald uit de Pāli-geschriften (nr. 12.2) waar het de Paticca-Samuppāda Sutta heet. Er zijn heel wat inleidingen tot het boeddhisme die uitgebreid ingaan op dit leerstuk.

Samantabhadra en een afsluitend vers

Ook in dit boek 23 wordt Samànta-bhádra ten voorbeeld gesteld aan de menigte: de [aspirant-]bodhisattva wordt opnieuw voorgehouden gelovig vertrouwen te hebben, zuiverheid van geest te cultiveren, te groeien in de Boeddha-Dharma, hun geest in de hand te hebben, in de diepste waarheid te schouwen, vervuld te zijn van het "onbegrensde licht van kennis en wijsheid", een onmetelijk wijde en alwetende geest te cultiveren, een geest die niet terugvalt, die niet tegen de essentiële aard van de dingen in gaat, die de uiteindelijke waarheid niet vreest. Hij wordt aanbevolen de oorspronkelijke waarheid te cultiveren, alle bovenwereldse praktijken te vervullen, en alle bovenwereldse waardigheden te zuiveren.

Het boek wordt afgesloten met een paar alineas die beschrijven wat er gebeurde nadat Boeddha eenmaal op zijn leeuwentroon had plaatsgenomen:

"Onuitsprekelijke aantallen Bodhisattvas kwamen vanuit andere landen in andere regionen bijeen; deze congregatie was zuiver, hun werkelijkheidslichaam was niet-duaal; ze steunden nergens op [in hun begrip van de Boeddha-Dharma], en waren vrijelijk in staat de handelingen van Boeddha te volvoeren."




De bespreking van het volgende boek 24 wordt het geversifieerde deel weergegeven. Dit deel van de Soetra wordt door de samensteller gebruikt tijdens de ochtendrecitatie.
Ten behoeve van die recitatiesessies zijn de gecursiveerde gedeelten enigszins ingekort, en ook gaan de verzen nog een poosje door nadat de hier gegeven gedeeltes ophouden.
In boek 24 zijn het een aantal Bodhisattvas, met namen als 'Banier van Diamant', '- van standvastigheid', '- van moed', enzovoorts die de Boeddha prijzen en omschrijven. Een van de Boeddhas uit een ver Boeddhaland krijgt hier ook de naam Boeddha Banier van Wijsheid. Dit boek was eertijds zo bekend dat het een zevende-eeuwse commentator bracht tot een enigszins narrig: uiteraard hebben aanduidingen als "Banier van ..." geen enkele betekenis.




Terug naar de startpagina

Naar het volgende boek


Het woord Bloemenkrans staat voor Perfecties die we kunnen behalen en dan als het ware aanbieden aan Boeddha die ons geleerd heeft wat die Perfecties zijn en hoe ze vergaard moeten worden.

Een engelse vertaling werd uitgegeven door Shambala


Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme