Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






INDIA - BODHGAYA

Francis Buchanan en zijn rondreis in 1811-1812




Medio maart 2020 schreef Kamálika Pieris in een van Sri Lanka's e-kranten over de tijd waarin Boeddha in India rondging. De plaatsnamen in de Pāli-canon tellend levert op dat er tijdens Boeddha's leven 29 vihāra waren: 18 in Rajgir (toen Rádja- gahá genoemd), 4 in Vesáli, 3 in Kósala, en 4 in Kosam. Dat waren de parkachtige terreinen, geschonken of in beheer bij vermogende supporters, waar de monnikengemeenschap vooral tijdens de drie maanden regentijd een hut vonden.

Francis Buchanan, die pas een paar jaar naar zijn terugkeer uit India de toenaam Hamilton kreeg, of althans hanteerde, was een botanist. Hij bereisde noord-India op zoek naar planten en plantensoorten die in Engeland nog onbekend waren.
Hoewel hij, plat gezegd, nergens anders verstand van had werd hij door het britse gezag in Bengalen op pad gestuurd om in de huidige deelstaat Bihar — toen was het nog onderdeel van Bengalen — te gaan zoeken naar gewassen, grondstoffen of andere producten waar het vaderland geld aan kon verdienen.
In feite stond zijn rondreis in het kader van de in 1807 gegeven opdracht(1) die de East India Company (Richard Wellesley(2)) hem gegeven had om een bevolkingsonderzoek te doen in de noordelijke en oostelijke toenmalige provincies van India waaronder Bihar en Assam. Het eindverslag werd in 1816 aangeboden aan het bestuur van de EIC, en is sindsdien onvindbaar.

Buchanan vond wat mica, wat veldspaat, en nog een paar gesteenten die glommen en een kleurtje hadden; niet veel, niet genoeg om bedrijfsmatig te gaan ondernemen. Daarmee is Bihar de exploitatie bespaard gebleven die elders, vooral in Bengalen en in en rond Delhi wel plaatsvond.

Ondanks alles moet Buchanan, die zich net als anderen op de rug van een olifant of in een draagstoel rond liet sjouwen, een vriendelijk mens zijn geweest. Hij had het niet, zoals anderen over "de onaanraakbaren" (untouchables), maar over "the invalids", "zij die geen waarde hadden, of geen waarde werden toegekend". Hij schrijft ook dat de vrouwen van die "invalids" zich wat vaker lieten zien dan de andere in de streek, en met "anderen" had hij het over de beduidende islamitische bevolking.

Buchanan kwam zo'n zeventig jaar eerder in Bodhgaya aan — zo werd het ook toen al genoemd — dan Cunningham en Mitra die de tempel zouden herbouwen of restaureren. De Bouddhs, prefix van Bodhgaya, zo zien we op de pagina over Boeddha, waren de "nastiks" zoals het in die tijd werd genoemd, de heterodoxen, de drie levensbeschouwingen van Jains, de Bouddh-Maths (boeddhisten) en de Jungums. Er waren ook "astiks" en dat waren de orthodoxe hindus, althans sinds de tijd waarin de hindu Purānas werden geschreven, en die tijd strekt zich uit tot na het leven van Boeddha op aarde — anders hadden ze het niet over "Bouddh-maths" kunnen hebben.

Buchanan komt op 7 december 1811(3) aan te Bodhgaya en wijdt er heel wat inkt aan, vooral aan de Vishnupad, de tempel opgedragen de hindugod Vishnu. Maar ook beschrijft hij wat hij ziet op het terrein van de Mahābodhi-tempel. Hij gaat vrij uitgebreid in op het verblijf van de Mahánt, de vaisnava priester die ook vandaag nog officieel de hoofdingezetene van het complex is. Maar ook merkt hij op dat er heel wat kleine heiligdommen van het saivisme op het terrein staan. Cunningham en Mitra moeten deze zo'n zeventig jaar later hebben opgeruimd, met stilzwijgende goedkeuring van de Mahánt die de andere hindu-richting was toegedaan, en met instemming, of wellicht na suggesties van de ondergenoemde Birmezen die als doorgewinterde theravādin niets met het saivisme hadden, c.q. hebben.

(Zie voor Faxian deze, deze, en deze pagina, en voor Manjushri deze).

Vanaf pagina 173 beschrijft Buchanan de stad Patna, maar komt niets tegen dat hem aan de aanwezigheid van boeddhisten herinnert, ook al heeft daar het voor boeddhisten belangrijke derde concilie, zoals het genoemd wordt, plaatsgevonden waarbij het Kleine Voertuig en het pré-Grote ieder een andere kant uitgingen. Wel heeft hij het op de paginas 98/99 over de stad Begumpur, of Bagumpur waar de boeddhisten van die tijd samenleefden. Vandaag is Begumpur/Begampur een stad waar drie talen naast elkaar worden gesproken: de indigene talen Maithili en Hindi, en het Urdu dat gesproken wordt door de moslim-bevolking. M. B. Rajani schrijft in 2016 dat hier archeologische restanten te vinden zijn die behoren tot het complex van Nalanda. Hij maakt op pag. 5 melding van Buchanan's doortocht in 1812 die dan schrijft over de "tank" (waterreservoir) in de buurt. Tijdens het bewind van Moghul Akbar Shah is de oorspronkelijke naam van Bargaon veranderd in Begumpur of Bagumpur. (Begum = titel voor moslim-weduwe.) In de naastgelegen deelstaat Uttar Pradesh zijn inmiddels een paar stadsnamen weer terugveranderd naar die van voor de Moghulperiode, zoals dat ook het geval is voor steden als Madras (nu Chennai), Bombay (nu Mumbai), en Benares (nu Varanasi). De laatste drie namen zijn verbasteringen geweest in de rapporten en brieven van britse handelaren en overheidsfunctionarissen uit de koloniale periode.

Ook merkt Buchanan in die dagen op dat er op het Mahābodhi-complex op de stenen gevels, poorten en pilaren inscripties gevonden werden waaronder die in de "characters of the Burmas" (de Birmezen). We hebben er ook elders op gewezen dat het Birmese gasthuis op het Mahābodhi-terrein het eerste in een serie was, en wanneer Buchanan het op p. 51 heeft over de "Dharma-sāla" die nog niet helemaal afgebouwd is (hij verbastert het woord Dharma-sāla tot Dharmasaleh, een ver-arabisering, aangereikt door personen uit de moslim-bevolking), dan moet dit wel het gebouw zijn dat de Birmezen daar aan het bouwen waren. En het zullen dan ook de Birmezen zijn geweest die tenminste enthousiaste toeschouwers waren bij de heropbouw van de grote tempel met zijn "finial" in top — zo noem ik het maar — die er verduiveld victoriaans uitziet. Daar heeft Cunningham zich wellicht wat vrijheden veroorloofd.

Dan vermeldt Buchanan, p. 52, een "large female figure with many heads and arms". Dan spreken we waarschijnlijk over een beeld van Avalokiteshvara dat voor of na Cunningham's arbeid eveneens verdwenen is. De aanwezigheid ervan wijst op een doorkomst van monialen en/of devoten uit het Grote Voertuig — dat vandaag, midden 20st - midden 21ste eeuw, weinig of geen aanknopingspunten op het terrein vindt. Zie daarvoor de bovenstaande woorden over Begumpur.

Op p. 53 heeft Buchanan het dan nog over "de ruïnes van het oude paleis van Asoka 'Dharma' ", de, op enkele van de latere Pālas(4) na enige boeddhistische koning/keizer die India heeft gehad. Over die ruïnes vinden we in het eerste kwart van de 21ste eeuw geen literatuur meer.



(1) "Cultural Contours to Tribal Bihar", Dr. L.P. Vidyarth, Calcutta 1964, p.x.
De auteur was als antropoloog opgeleid in Amerika; of hij zich nu wel of niet tot het katholicisme heeft bekeerd is niet duidelijk, zijn werk staat hoe dan ook binnen die denkrichting. De inleiding tot het boek toont de auteur als een aanhanger van niet alleen een "universal humanism", maar ook als voorstander van een na te streven "democratic world government". We zien hier duidelijk de Bilderberg (prins Bernhard/koningin Juliana) invloed waarbij de eerstgenoemde een "laat mij en het bedrijfsleven maar even" liet horen, en de laatste zich overgaf aan diepzinnige religieus geïnspireerde gedachten over een ondeelbare wereld met iedereen als elkanders broeder en hoeder.

(2) Richard Colley Wellesley was niet alleen de CEO van de East India Company, maar vervulde de dubbelrol van CEO en afgezant van Engeland, als opperknuppel over Bengalen, onder supervisie van Lord Minto, de gezant van de Kroon over dat deel van India waar Engeland aanspraak op maakte. Wellesley's broertje Alfred werd in die tijd bekend als "the Duke of Wellington".
Wellesley > Wellington, il n'y a qu'un pas.

(4) p. 42: "the Pal[a] Rajahs" .. waren .. "Buddhs". Deze Pālas, zo leren we elders, hadden hun hoofdvestiging in de huidige deelstaat Andhra Pradesh. Ze waren het mahāyāna esoterisme toegedaan. Het is niet onmogelijk dat zij de opdrachtgevers zijn geweest voor het op het Mahābodhi-terrein neerzetten van het Avalokiteshvara-beeld, dat in een bepaalde configuratie ook in het hinduïsme voorkomt. De Mahánt van die tijd zal er dan ook geen bezwaar tegen hebben gehad.

(3) Journal of Francis Buchanan in 1811-1812; Patna & Gaya, Delhi/Madras 1925, p. 40 e.v.

Uit andere bronnen: Tot zijn dood in 1810 regeerde Sayyid Babar Ali Khan Bahadur als "Nawab" (= moslim-heerser over een deelgebied van een konings- of keizerrijk) over Bengalen, Bihar en Odisha. Het feitelijke bestuur viel daarna geheel in handen van de East India Company, hoewel het britse gezag de Eerste "Earl" Minto als vertegenwoordiger van de kroon naar India had gezonden met majoor-generaal Wellesley als vertegenwoordiger in Bengalen, Bihar en Odisha. Buchanan werd vanaf 1807 door de EIC, d.w.z. door Wellesley, op pad gestuurd door deze wingewesten.
In 1859, zo schrijft William Dalrymple (The Anarchy, London 2019) werd de East India Company genationaliseerd, resp. onthoofd, als het ware. In 1811/12 reisde Buchanan derhalve min of meer door een bestuurlijk niemandsland, en door een streek die volledig was leeggeroofd.



Terug naar de Bodhgaya-pagina

de India-pagina
de archiefpagina | de Soetraspagina



Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme