Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






Het boeddhabeeld



Het eerste boeddhabeeld werd al tijdens Boeddha's leven gemaakt.

Althans dat zegt de 4de/5de eeuwse monnik-pelgrim Faxian (spreek: fa- sjèn). In hoofdstuk 20 van zijn reisverslag verslag staat dat koning Prasènadjit van het staatje Kósala Boeddha al drie maanden niet had gezien. De tekst die dan volgt zegt: "... Prasènadjit (of Pāli: Pasènadi), die hem graag wilde weerzien, liet een beeld van hem maken uit Chándana hout (sandelhout; chanda = geur), en zette dat neer op de plaats waar hij (Boeddha) gewoonlijk zat."

Vandaag zeggen Srilankaanse bronnen dat Boeddha toestemming had gegeven voor de vervaardiging van dit beeld, maar dat vinden we niet terug in Faxian's tekst. De tekst zegt dat Boeddha nooit meer heeft plaatsgenomen op de zetel die hij voorheen innam en waar nu het beeld op was geplaatst. In plaats daarvan nam hij zijn intrek in een hut die recht tegenover deze zetel was opgetrokken. Wie de cultuur een beetje kent zou dit kunnen zien als een bedekte vorm van protest. Boeddha kon echter een van zijn belangrijke supporters niet voor het hoofd stoten, omdat daarmee het voortbestaan van zijn sangha, monialen-gemeenschap, op het spel zou komen te staan.



Persbureau AFP berichtte op 12 juni 2007 dat op een kilometer afstand van Angkor Wat, het tempelcomplex uit de hoogtijdagen van het Cambodjaanse Khmer-rijk, een nieuw museum gebouwd wordt dat in november officieel geopend zou worden.
Het museum is inmiddels gebouwd rond een 247-tal boeddhistische beeldjes die in 2001 door een japans team van archeologen in de jungle gevonden werden. Het is ook uit Japan dat het geld voor deze onderneming komt. Verondersteld mag worden dat de japanse tak van het New York Getty museum daarbij een rol speelt.
Teamleider Yoshiaki Ishizawa, die tevens voorzitter is van Tokyo's Sophia University, sprak over de vondst van boeddhistische "idols".

De naam "idols" wordt gebruikt in het geval van beeldjes waarvan wordt verondersteld dat ze op een of andere manier geanimeerd zijn, leven hebben. We vinden dergelijke opvattingen in het oude Egypte, en ook doorheen Afrika en India, voor zover het het hinduïsme aangaat. Boeddhisme kent geen "idol" verering; we behandelen een beeld als een herinnering aan wat we ons herinneren willen, en als een focus-punt tijdens plechtigheden.
de Himalaya-uitzondering
De Tibetaanse richting heeft, zoals verwacht kan worden, een wat ander beeld over het boeddhabeeld. Die nuance wordt gegeven in het geval in het binnenste van zo'n beeld mantra of anderszins sacrale of gesacraliseerde voorwerpen zijn verborgen, waardoor zo'n beeld 'gewijd' is.
In een bijdrage aan de Journal of the American Institute for Conservation (1991, volume 30, nr. 1, art.3, pp.13-34) zegt de eerw Karma Gelek Yuthok, onder-secretaris van de 'Council for Religious and Cultural Affairs' van de Dalai Lama:
"Het is niet moeilijk te begrijpen dat musea en curators goede reden zien voor het openen van 'gewijde' beelden. Maar vanuit religieus standpunt bezien zijn die redenen niet gerechtvaardigd. .... "Een boeddhist [behorend tot de tibetaanse richting] ... is door een zeer fundamentele gelofte gehouden om iedere afbeelding van Boeddha te zien en te behandelen als ware het een levende Boeddha ...
Het openen van een gewijd beeld [met gesacraliseerde inhoud] ... doodt de essentie van zo'n beeld."
Hij besluit met te zeggen dat een eenmaal verzegeld beeld ook tot "het einde van de wereld" verzegeld moet blijven.
de radikale visie van zen
De meer radicale zen-richting, met name het rinzai-zen ziet dat anders. Daar is het verhaal bekend van de monnik die best bereid was zijn houten boeddhabeeld in het vuur te gooien mocht hij het koud krijgen.
De zen (of ch'an) richting zou voor zijn losjes omgaan met het boeddhabeeld wel eens geïnspireerd kunnen zijn geweest door twee van de niet meer bestaande Kleine Voertuig-stromingen, de máhi-sá-saka en de ápara-sáila die op basis van Boeddha's uitspraak: "vind mij niet in uiterlijke vorm" afzagen van het gebruik van het boeddhabeeld. Met dit in het achterhoofd valt een vroege schildering die in de Dunhuang-grotten werd gevonden op zijn plaats waarop we de monnik Káshyapa (spreek: kásjapa - geen nadruk op -ya-) of Kássapa, een van Boeddha's vooraanstaande gezellen, in de blauwe pij van de mahisásaka door de bergen zien stappen, op weg naar China om daar de eerste zen-patriarch te worden. De weg over de Himalayas, zo kan de schilder gedacht hebben, die door Nepal, Bhutan of Himachal en Arunachal Pradesh, kon wel eens wat moeilijk zijn geweest. Dan bleef een route over door Noord Burma (Myanmar), en precies in Myanmar, in Beikthano(1) zijn archeologische vondsten gedaan die wijzen op een eventuele aanwezigheid van de beide genoemde Kleine Voertuig-tradities.

(1) "Historical Sites in Burma", Aung Thaw, 1972.









Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme