Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






BENGALEN VOOR EN NA DE OPDELING


Bij de foto: De Jhum, of Jumma, omvat ook de Chakma- en de Marma-bevolkingsgroepen
Begin februari 2008 kwam het door Richard M. Eaton in 1978 geschreven en bij de Univ. of California Press uitgegeven The Rise of Islam and the Bengal Frontier opnieuw onder de aandacht ter gelegenheid van een stuk dat Naresh Kumar op basis van dit boek had geschreven over het voor een aantal eeuwen verdwijnen van de Boeddha-Dharma uit India.
Kumar's stuk werd kort besproken door Dr. Bhaskar Dasgupta, waarop een online-debat volgde door een aantal geïnteresseerden op het gebied van boeddhisme in India.


Inderdaad valt wat dit onderwerp betreft in Eaton's werk ook niet veel licht te bespeuren. Eaton geeft op p.114 wel aan hoe gevaarlijk het is zomaar te spreken over "islamisering" zonder meer. "Islam", zegt hij, respectivelijk "islamisering", wordt gebruikt wanneer er sprake is van bekering door de religie als zodanig, door een moslim-staat, of door een islamitisch leger, of 'het leger van de islam'.

Hoe dit in Bengalen verlopen is, heeft hij niet helemaal duidelijk kunnen krijgen, daarvoor zijn klaarblijkelijk de bronnen te schaars en te weinig expliciet.
In zijn boek spreekt hij van verschillende grenzen. Hij zegt dat er landsgrenzen zijn en cultuurgrenzen. Bleven de landsgrenzen van Bengalen door de eeuwen heen redelijk statisch, de cultuurgrens — die gevormd werd door de massas mensen die deze of die andere religie aanhingen — veranderde voortdurend. Onder invloed van de vanuit het westen komende Türkic-afghaanse(1) legers schoof Bengalen's cultuurgrens steeds verder oostwaarts op, tot op de grens van het huidige India en Bangladesh, tot waar achtervolgende troepen werden tegengehouden door een jungle waarin vluchtende hindus en boeddhisten een schuilplaats vonden, en vanwaar een deel van hen verder migreerde.
Eaton wijst er op dat het met name de Chandals (spreek: tsjàndals) waren die zich tot de islam bekeerden, waarover later meer. Tegen het eind van het boek (pp.301/2) citeert hij Francis Buchanan die in 1789 schrijft hoe hij "verder naar het zuiden, temidden van de jhum-landbouwers uit Ukhia vormen van boeddhisme vond waarvan hij zei dat 'deze behoorlijk anders zijn dan die uit het orthodoxe Burma' ... dat ze Mahā-muni vereerden."
Wij weten dat Mahā-muni, Grote Wijze, een van de toenamen is van Sakyamuni Boeddha, maar dat wist Buchanan niet.

Jhum-landbouw is een ander woord voor "slash-and-burn". Uit andere bron vernemen we dat hier een indigeen volk wordt bedoeld dat in de loop van de tijd concurrentie heeft gekregen van migrerende Chakmas, een ander niet-islamitische volk waarvan, getuige een bericht van april 2020, een deel ook is overgegaan tot "jhum landbouw", en een ander deel niet. Uit een UNPO-bericht van 1 april 2020 halen we dat "When the government imposed a ban on jhum cultivation [slash and burn] in low-lying areas of the Hill Tracts in 1860, many of these Chakma cultivators (and other hill cultivators such as the Marma) moved towards eastern region."
We lezen ook dat het merendeel van de Bangladeshi Chakma anno 21ste eeuw boeddhist is, evenals de "jhums" die er eerder waren en die zich door de Chakma's in de hoek gedrukt voelen.

Pas in de tachtiger jaren van de twintigste eeuw toen Le Roy Ladurie zijn boek Montaillou het licht deed zien, een detail-geschiedenis over de Zuidfranse Katharen, begon een stroming die "social history" of "sociale geschiedenis" is gaan heten. Eaton was nog niet zo ver. Vooral voor een beschrijving van de 14e-15e eeuw in Bengalen had hij kennelijk niet meer dan opgegraven munten, aan de hand waarvan een tijdslijn van elkaar opvolgende vorsten kon worden uitgezet. Een nieuwe poging tot geschiedschrijving van Bengalen, met medeneming van bronnen uit het hinduïsme en boeddhisme zou misschien iets meer licht op de zaak, het verdwijnen van boeddhisme uit India, kunnen werpen, zeker wanneer bepaalde 'vaktermen' in historisch perspectief zouden worden geplaatst.

Tussen Eaton's beschrijvingen door komen ook de met de Türkic-afghaanse legers meegereisde soefi-leraren aan bod. Misschien moeten we hen zien als in eerste instantie kapelaans voor de troepen, maar in tweede instantie waren ze wegbereiders-missionarissen. Die invaderende troepen wisselden elkaar af; nu eens hadden de Turkmenen de overhand, en dan weer de Afghanen.

Khaleb Khazari-El publiceerde in juli 2006 een stuk over Rafiq Zakaria's "Sufism and the Struggle within Islam". Daar haalt hij Zakaria's woorden aan waar hij zegt dat de met de legers naar te overwinnen streken meereizende soefis de "bruggenbouwers" waren tussen de islamitische wereld en (in het geval van India) de hinduïstische en boeddhistische werelden. Zakaria schrijft hoe de Indiër en moslim R.M. Zaehneer in de negende eeuw het soefi-concept van 'eenheid van bewustzijn' voorstelt als een soortgelijk begrip uit de vedánta, een vorm van hinduïsme, zoals Sankár-ā-cáriya dat voorstelde. Zaehneer's leraar Bayazid hanteerde een concept dat het tot niets reduceren van het ego (fana in het arabisch) voorstelde, dat naar de mening van deze soefi-geleerde identiek was aan het hindu-begrip moksha of samādhi, of het boeddhistische nirvāna.

Khwaja Muinuddin Chisthi (1142-1236) en zijn volgelingen die ook door Eaton worden beschreven als naar Bengalen met de legers meereizende soefis, gingen de oranjekleurige kleding van de hindu-heiligen dragen, wisselden rituelen en gebruiken met de hindus uit en gedroegen zich als hindu-sadhus (heilige mannen).
In 1521 schrijft een portugees gezant (Eaton, p.66) hoe de sultan de harten van de Bengalen wist te winnen met karrevrachten voedsel en een uitdelen van geld. Ook in Eaton's paginas over de activiteiten van de sufis in Bengalen wordt verteld hoe deze welzijnswerken gebruikten om inroads te maken. De boeddhistische monniken, die weliswaar arógya-sāla (spreek: aróógja), ziekenboegen, beheerden konden niet op tegen dit geweld van het geld. De arme-bij-gelofte had geen materiële middelen om de concurrentie aan te gaan met het nieuw gearriveerde geloof — wat dat aangaat zijn de omstandigheden hier en daar in de twintigste, begin-eenentwintigste eeuw, maar dan voornamelijk betrekking hebbend op christelijke zendelingen en missionarissen, niet anders.

verder naar de mleccha | Naar de Bándarbans

(1) Zie voor "türkic" de voetnoot op pagina 2 over Nālandā.

Bhiksuni Rátana






Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme