Huayen, boeddhistische denkrichting

de Leer over de Totaliteit

Fatzang's Rede over de Gouden Leeuw


Tijdens de Tang-dynastie hield keizerin Wu Tse-tjèn hof in China's vruchtbare provincie Henan. Ze was zo onder de indruk van het Boeddhisme dat ze een tijd lang als non in een klooster leefde. Na enige tijd trad ze uit en werd de vrouw van keizer Kawtsoeng. Na zijn overlijden greep ze de macht en regeerde twintig jaar. Zij was het ook die iemand naar het huidige Chinees Turkestan (Xinjiang) zond om een meer complete tekst van de Avatámsaka soetra te halen dan op dat moment voorhanden was. Wu Tse-tjèn sponsorde de "Tachtig Hwayen sutra" waarover op de eerste pagina al werd gesproken. Die vertaling kwam gereed in de tiende maand van het jaar 699WJ, en zijzelf schreef er een voorwoord bij. Fragmenten van de sutra werden gegraveerd in korte stenen pilaren die jarenlang bewaard zijn gebleven in de Shimen-si, de Shimen-tempel, op Wutai shan, ook wel de berg Qingliang (spreek ongev.: sjien-ljang). De stêles bevinden zich nu in het Jinci Museum in Taiyuan.
Nadat de "Tachtig Hwayen sutra" gereed was gekomen ontbood de keizerin meester Fazang en droeg hem op deze versie te prediken. Er wordt gezegd dat, toen hij de prediking van het boek De Wereld van Lotus-schatten aanving, de aarde een uur lang beefde; dit werd gezien als een veelbetekenende gebeurtenis. Diezelfde dag nog ontbood de keizerin Fazang in haar paleis en ondervroeg hem over de volgende onderwerpen: De Tien Mysteries, Indra's Net, de Samādhi genaamd Zegel van de Oceaan, het principe van de zes vormen, en nog een aantal onderwerpen.
De overigens zeer intelligent keizerin begreep het niet allemaal meteen, en Fazang zag zich genoodzaakt een aanschouwelijke demonstratie te geven; hij sprak de rede uit die nu bekend staat als De Rede over de Gouden Leeuw. Deze metafoor haalde Fazang uit boek 20 van de Avatámsaka soetra waar wordt gesproken over de intrinsieke eenderheid van goudpoeder en het voorwerp dat er uit gemaakt is.


  1. Het principe van Voorwaardelijk, Afhankelijk Ontstaan begrijpen: Dit betekent dat goud geen inherente eigen-aard (svabhāva) heeft. Het is slechts dankzij het vakmanschap van de kunstenaar dat er de vorm van een leeuw uit tevoorschijn komt. Dit verrijzen is slechts het resultaat van condities en voorwaarden; daarom heet het verrijzen dankzij Voorwaardelijk, Afhankelijk Ontstaan.

    (Fazang ziet Voorwaardelijk, Afhankelijk Ontstaan als Eerste Principe. Juist omdat goud geen eigen-aard heeft, daarom kunnen er, dankzij Voorwaardelijk, Afhankelijk Ontstaan vele dingen uit voortkomen. Wie 't deftig en filosofisch wil kan goud hier aanduiden met noumenon, en dingen met fenomena.)


  2. Vorm en Ledigheid (sunyatā) onderscheiden: Dit betekent dat de vorm van de leeuw onwerkelijk is; wat werkelijk is, is het goud. Omdat de leeuw bestaan (of eigen-aard) ontbeert, alsook het lichaam gemaakt van goud, daarom wordt er de naam vorm/ledigheid (rūpa/sunyatā) aan gegeven. Daarenboven heeft ledigheid geen eigen karakteristiek; het is slechts doorheen de vorm (= fenomena) dat ledigheid (= sunyatā = noumenon) zich tonen kan. Dit feit dat ledigheid het illusoire bestaan niet behindert wordt vorm/ledigheid genoemd, in het Chinees se-k'ung (oude spelling).


  3. De Drie Kenmerken samenvatten: Omdat de menselijke perceptie op waandenkbeelden berust, lijkt de leeuw (als materialiteit) te bestaan. Dit wordt de karakteristiek van universele waanvoorstelling (pari-kàlpita) genoemd. De leeuw lijkt te bestaan; die misperceptie wordt de karakteristiek van het afhankelijk zijn van iets anders (para-tantra) genoemd. De aard van goud verandert nooit; dit wordt de karakteristiek van volmaakte realiteit (pari-nìspanna) genoemd.

    (zie voor pari-kàlpita, para-tantra, en pari-nìspanna de woordenlijst bij de Lankāvatāra soetra.


  4. Het niet-bestaan van vormen onthullen: Dat wil zeggen dat wanneer het goud (de noumenon) de leeuw (de fenomena) volledig in zich opneemt, de vorm van de leeuw nergens meer is te vinden. Dit wordt het niet-bestaan van vormen genoemd.


  5. De waarheid van het Ongeborene verklaren: Dit betekent dat we, op het moment dat de leeuw (het fenomeen) gaat leven (d.w.z. ons bewustzijn binnentreedt), het in feite het goud (de noumenon) is dat gaat leven. Er is niets dan het goud. Hoewel de leeuw het bestaan (d.w.z. onze gewaarwording) in of uit kan gaan, neemt de substantie van het goud af noch toe. Dit wordt de waarheid van het ongeborene genoemd.

    (Hiermee wordt de dharmadhātu beschreven, ofwel de noumenon.)


  6. De Vijf Leerstellingen bespreken:
    — De eerste: hoewel de leer een dharma (een ding, een fenomeen) is dat tevoorschijn kwam dankzij Voorwaardelijk, Afhankelijk Ontstaan, gaat het voortdurend, ieder moment, door een cyclus van ontstaan en vergaan. (In dat voortdurend ontstaan en vergaan) valt de vorm "leeuw" nergens te bespeuren (,is er slechts goud, de noumenon). Dit wordt de leer voor de onwetende Toehoorder genoemd.

    — De Tweede: alle dingen, als product van Voorwaardelijk, Afhankelijk Ontstaan, ontberen een zelf (svabhāva), en zijn uiteindelijk, naar laatste analyse, niets dan ledigheid (sunyatā). Dit wordt de aanvankelijke leer van de mahāyāna genoemd.

    — De derde: hoewel alle dingen door en door sunyatā zijn, belemmert dit niet het duidelijk aan het licht komen van māyā, het illusoire bestaan. Alles dat er is dankzij Voorwaardelijk, Afhankelijk Ontstaan, is fictief. Dit naast elkaar bestaan van (noumenaal) zijn en (fenomenaal) niet-zijn wordt de uiteindelijke leer van de mahāyāna genoemd.

    (Als we al van zijn kunnen spreken, dan is alleen de ledigheid (sunyatā), of de dharmadhātu, of de noumenon, of li zo te benoemen. En wat we menen waar te nemen, die illusoire vorm van een leeuw, d.w.z. het fenomenale, is niet, en wordt hier niet-zijn genoemd.)

    — De vierde: daar deze beide karakteristieken (van noumenon en fenomena) elkaar "wegstrepen", zijn ze beide terzijde geplaatst. Hier, in deze filosofie of meditatieve staat, is er geen verbeelden van waanvoorstellingen; noch het concept "ledigheid", noch het idee van "zijn" doet nog enige invloed gelden. Daar verdwijnen zowel voorstellingen over zijn, als over niet-zijn. Dit is het rijk waarin namen en woorden niet door kunnen dringen. Hier verblijft de geest in volstrekte onafhankelijkheid. Dit wordt de plotselinge leer van de mahāyāna genoemd.

    — De vijfde: zodra alle op waan berustende ondervindingen en verkeerde ideeëen zijn verdwenen, en de ware substantie aan het licht is gekomen, vloeit alles samen, in ëën grote massa. Dan verrijst een veelheid aan Grote Handelingen, en wat er dan nog in de geest verschijnt is het absoluut ware. Ondanks hun variëteit aan verschijningsvormen doordringen ze elkaar zonder verwarring of wanorde. Het alles is het ene, want beide zijn substantie (noumenon) geworden. Het ene is het alles, want oorzaak en gevolg tonen zich in grote helderheid. Zowel in hun macht als in hun functie sluiten ze elkaar in. Het ontrolt zich en rolt weer op in volmaakte vrijheid. Dit wordt de afgeronde (of volmaakte) leer van het Ene Voertuig genoemd.


De Tien Mysteries beheersen:
— 1: het goud en de leeuw verrijzen gelijktijdig (in onze geest). Dit wordt het principe van gelijktijdige volledigheid genoemd.

— 2: wanneer de ogen de hele leeuw in ogenschouw nemen, dan is dat geheel (die leeuw) de ogen. Wanneer de oren de hele leeuw (het geluid van de leeuw) tot zich nemen, dan is dat geheel de oren. Wanneer alle zintuigen gelijktijdig en in volle aandacht de leeuw in zich opnemen, dan is ieder zintuig zowel "gemengd" (komen de andere zintuigen er mede aan te pas), als "zuiver" (helemaal in zichzelf). Dit wordt het principe van volledig bezit van gemengd en zuiver zijn van de diverse opslag(bewustzijnen) genoemd.

(Over het algemeen gaan de verschillende mahāyāna-denkrichtingen er van uit dat er slechts een Opslagbewustzijn (Lankāvatāra Soetra I toelichting) is, het/de Ālaya. De Hwayen-leer zegt dat met ieder zintuiglijk orgaan een opslagfunctie verbonden is.)

— 3: beide, zowel het goud en de leeuw stellen elkaar als het ware vast, en sluiten elkaar in volkomen harmonie in. Tussen het ene en de veelheid bestaat geen obstructie; de li (principe) en de shih, d.w.z. het ene en de veelheid blijven in hun eigen positie. Dit wordt de wederzijdse insluiting en differentiatie van het ene en de veelheid genoemd.

(Het daoisme beschouwt de waarnemer en het waargenomene als een geheel. Dat wordt het eerste principe van daoisme genoemd: het Ene, of Eenheid - het samengaan van het individu en zijn omgeving.
In de Huayen en overige mahāyāna-boeddhistische denkrichtingen is het Ene de li, en de li is de ledige natuur van zowel subject als object.)

— 4: alle onderdelen van de leeuw, tot en met het puntje van ieder haartje, sluiten de hele leeuw in (,d.w.z. het goud). Ieder van die onderdelen dringt door in het zien (het oog) van de leeuw (d.w.z. in het goud - de noumenon). De ogen zijn de oren, de oren zijn de neus, de neus is de tong, de tong is het lichaam (d.w.z. alles is het goud - de noumenon). Alle bestaan ze in totale vrijheid, niet geobstrueerd, niet behinderd. Dit wordt de wederzijdse identiteit van alle dharmas in vrijheid genoemd.

— 5: wanneer we kijken naar de leeuw (naar de vorm), dan is er enkel leeuw, en geen goud. Dit wordt het aan het licht brengen van de leeuw, en het verhullen van het goud genoemd.
Wanneer we kijken naar het goud, dan is er enkel goud, en geen leeuw. Dit wordt het aan het licht brengen van het goud, en het verhullen van de leeuw genoemd.
Kijken we naar beide, tegelijkertijd, dan zijn ze beide manifest of verborgen. Verborgen zijnd, zijn ze geheim; manifest zijnd, zijn ze onthuld. Dit wordt het geheime gelijktijdig vaststellen van onthulling en verbergen genoemd.

— 6: het goud en de leeuw kunnen manifest of verborgen zijn, een of veel, zuiver of gemengd, krachtig of krachteloos. Het ene is het andere. Het principale en dat wat het begeleidt dringen met hun stralende lichtheid in elkaar door. Zowel li als shih komen gelijktijdig in zicht. Hoewel ze uitwisselbaar zijn, verhinderen ze elkaars bestaan niet. Deze waarheid geldt zelfs voor de kleinste en meest subtiele aspecten, en dit wordt het vreedzame naast elkaar bestaan van het kleinste en meest subtiele genoemd.

— 7: in ieder van de ogen van de leeuw, in zijn oren, in zijn ledematen, tot zelfs in iedere haar bestaat een gouden leeuw (d.w.z. de noumenon plus het fenomenale). Alle leeuwen die in ieder haartje bestaan gaan gelijktijdig en onmiddellijk een enkele leeuwenhaar binnen. En voorts is het zo dat iedere haar die een oneindigheid aan leeuwen bevat, opnieuw wordt gereduceerd tot een enkele haar. Dat gaat voort en voort, tot in de oneindigheid, net als in de juwelen van Indra's net; een elkaar omvattend en insluitend rijk-in-rijk, oneindig. Zo wordt dat vastgesteld, en zo wordt het het Rijk van Indra's net genoemd.

— 8: het woord "leeuw" wordt gebruikt als 's-mensen onwetendheid in het geding is; "goud" wordt gezegd om de ware aard te onthullen. Door li en shih samen te behandelen wordt een omschrijving gegeven van het ālaya-bewustzijn, opdat zo een goed begrip gevestigd kan worden. Dit wordt het dankzij feitelijk begrip de Dharma aan het licht brengen genoemd.

— 9: de leeuw is een vergankelijk en geconditioneerd ding (samskrta dharma). Het verrijst en verdwijnt seconde na seconde, en ieder moment kan onderverdeeld worden in verleden, heden, en toekomst. In in ieder van deze tijdseenheden zit opnieuw verleden, heden, en toekomst. Daarom zijn er dus drie-keer-drie tijdseenheden, die samen de negen tijden uitmaken. Brengen we die allemaal tesamen, dan hebben we een gehele poort waaronderdoor we de Dharma-waarheid kunnen bereiken. Hoewel er negen tijden zijn, is geen van hen identiek aan de andere, en toch is het bestaan van ieder van hen vast te stellen omdat de andere er zijn. Daar is een hamonieus samensmelten in één (tijdloos) moment, zonder dat de een de ander ook maar een ogenblik hindert. Dit wordt de verschillende formaties van individuele dharmas doorheen de tien tijdperken genoemd.

— 10: het goud en de leeuw kunnen dan manifest of verborgen zijn, beide zijn ze echter ontdaan van zelf-zijn (svabhāva). Ze manifesteren in een veelheid aan vormen, overeenkomstig de omwenteling in en het transformeren van het bewustzijn. Of we nu over hen spreken in termen van li of shih, daar is de geest die hen vormt en waarin ze bestaan. Dit wordt het universele vervolmaken doorheen de projectie van Enkel-Bewustzijn genoemd.


De Zes Vormen omarmen:
De leeuw representeert het karakteristiek van heelheid, en de vijf zintuigen - die allemaal anders zijn - representeren diversiteit. Het feit dat ze alle voortkomen uit één Voorwaardelijk, Afhankelijk Ontstaan representeert hun karakteristiek van universaliteit. De ogen, de oren, en dergelijke blijven ieder op hun eigen plaats en behinderen elkaars functioneren niet - dit representeert de karakteristiek van particulariteit. Het combineren en samengaan van de verschillende zintuiglijke organen vormt samen de leeuw; dit representeert de karakteristiek van formatie. Het feit dat ieder orgaan op zijn eigen plaats blijft representeert de karakteristiek van disintegratie.

De Volmaakte Wijsheid (Bodhi) verkrijgen:
Het (Sanskriet) woord Bodhi wordt in het Chinees weergegeven met De Weg, of Verlichting. Dat wil zeggen dat wanneer we naar de leeuw kijken we onmiddellijk zien dat alle samengestelde dingen, zonder dat ze door het proces van disintegratie gaan, van het begin af in een staat van in ruste zijn, niet-bestaan, verkeren. Vrij zijnd van zowel hechten een niet-hechten kan men dit pad volgen tot in de oceaan van alwetendheid (sarvaña). Daarom wordt het De Weg genoemd. Om alomvattend te begrijpen dat vanaf het begin-zonder-begin alle illusies in werkelijkheid niet-existent zijn, wordt het Verlichting genoemd.

(Het feit dat het chinese Boeddhisme het begrip De Weg (dao) gebruikt heeft er toe geleid er een te grote overeenkomst met daoisme in te zien. Echter ieder chinees filosofisch systeem noemt haar theorie/praktijk De Weg, dao. In het boeddhistische geval moeten we dao naar het Sanskriet terug vertalen tot marga, en dan zien we dat De Weg en het Doel niet van elkaar verschillen.)


Nirvāna Binnengaan:
Wanneer we kijken naar de leeuw en het goud, dan zijn er geen merktekens meer. Op dit punt verrijst het gepassioneerde verlangen niet meer, ook niet wanneer schoonheid of lelijkheid voor onze ogen opdoemen. De geest is rustig als een kalme zee; daar is alles wat maar storen kan uitgeput, uitgedoofd, inclusief de waandenkbeelden; daar is geen (ondoordachte) impulsiviteit meer. Men heeft de boeien geslaakt en is vrij van alle hindernissen. De bron van alle lijden is voor altijd opgedroogd, en dit wordt Nirvāna binnengaan genoemd.



De afbeelding toont de beginregel van de Avatámsaka soetra.



Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme