Pad van vertrouwen - tekst 2

MAHĀYĀNA SRADDHOTPĀDA SHASTRA


Het Ontwaken van Gelovig Vertrouwen in de Mahāyāna

DE TEKST - 2





4

Dat wat in de niet-verlichte staat verrijst, dat wat waarneemt en de wereld-van-objecten reproduceert, dat wat de idee aanhangt dat die wereld-van-objecten echt is, dat gaat voort met gedachten te ontwikkelen — dat begrijpen we onder de naam "mind" (bewustzijn).
Deze mind heeft vijf verschillende namen:

Het eerst wordt "het activerende bewustzijn" genoemd, want zonder zich ervan bewust te zijn breekt het — vanwege de kracht van onwetendheid — de evenwichtigheid van geest.

Het tweede wordt "het zich ontplooiende bewustzijn" genoemd, want het komt aan het oppervlak in samenhang met de in beroering zijnde geest die waarneemt.

Het vierde wordt "het reproducerende bewustzijn (khyati-vijñāna) genoemd, want het reproduceert de hele wereld-van-objecten zoals een heldere spiegel alle materiële beelden reproduceert. Wordt het geconfronteerd met de objecten van de vijf zintuigen dan reproduceert het die onmiddellijk. Gedurig ontstaat het op alle mogelijke momenten, en leeft in de toekomst.

Het vierde wordt "het analytische bewustzijn" (vastu-prativikalpa-vijñāna) genoemd; het legt onderscheid aan tussen dat wat wel en niet bezoedeld is.

Het vijfde wordt "het continuerende bewustzijn" (sanya?) want het is vereend met gedachten en gaat voortdurend voort. Het bevat alle karma, zowel het dienstige als het ondienstige dat tijdens het onnoemelijk aantal levens in het verleden werd geaccumuleerd, en laat er niets van verloren gaan. Het is eveneens in staat om nu of in de toekomst de resultaten van pijn, plezier, en dergelijke tot rijping te brengen; in deze functie maakt het geen enkele vergissing. Het kan er de oorzaak van zijn dat iemand plotseling de dingen uit heden of verleden voor de geest krijgt, en het is tot onverwachte fantasieën over toekomende dingen in staat.
Derhalve is de drievoudige wereld onwerkelijk en enkel-bewustzijn. Afgezonderd daarvan zijn er geen (vijf soorten) zintuiglijke objecten, geen objecten van de geest.

Wat betekent dit? Omdat alle dingen, zonder enige uitzondering, zich vanuit de geest ontwikkelen, en ze gemaakt zijn op basis van de conditie genaamd misleid denken, zijn alle mogelijke differentiaties niets meer of minder dan differentiaties van het eigen bewustzijn. Toch kan het bewustzijn niet het bewustzijn waarnemen; het bewustzijn heeft geen eigen kenmerken (want ens-loos, resp. illusoir). We moeten het dus zo begrijpen dat de hele wereld-van-objecten alleen maar als concept kan worden aangehouden omdat het menselijke misleide en onwetende bewustzijn er aan ten grondslag ligt. Derhalve zijn alle dingen niet meer dan beelden in een spiegel, ontdaan van enige grijpbare objectiviteit; ze zijn enkel-bewustzijn en onwerkelijk. Zodra het bewustzijn verrijst, verrijzen (daarmee) verscheidene concepties (dharma); verdwijnt het bewustzijn, dan verdwijnen deze dharmas evenzeer.

Bewustzijn

Wat bewustzijn (vijñāna) wordt genoemd is het "continuerende bewustzijn." Omdat hun gehechtheden diep geworteld zijn beelden gewone mensen zich in dat "ik" en "mijn" echt zijn; in hun zelf-illusie hechten ze er aan. Zodra objecten in beeld zijn blijft dit bewustzijn er op hangen en herkent of onderscheidt het de objecten van de vijf zintuiglijke bewustzijnen plus het (6e?) bewustzijn. Dit wordt vijñāna ("onderscheidend bewustzijn") genoemd, een bewustzijn dat scheidt (tussen subject en object). In nog weer andere woorden kan het "het object-onderscheidende bewustzijn" genoemd worden. Dit bewustzijn wordt geïntensiveerd door enerzijds de bezoedeling van vasthouden aan gedachten die de wereld op zijn kop houden, en anderzijds door de bezoedelingen die gepaard gaan met het je overgeven aan passies.
Dat deze bewustzijnen (of bewustzijnsvormen) verrijzen omdat onwetendheid al-doordrenkend is, is iets dat gewone mensen niet kunnen begrijpen. De volgelingen van het Kleine Voertuig, die toch wijsheid bezitten, slagen er evenmin in dit te realiseren. Die bodhisattvas, op weg gegaan vanuit het eerste stadium (van de 10) van correct geloof waarin ze hun bewustzijn ferm gevestigd hebben in de praktijk van contemplatie (samādhi) — hetgeen hen de Dharmakaya heeft doen realiseren — kunnen dit deels bevatten. Zelfs zij die het uiteindelijke (10e) stadium van bodhisattvaschap hebben bereikt kunnen dit niet helemaal begrijpen. Alleen de volmaakt verlichtten hebben er een diepgaand begrip van. Waarom? Het Bewustzijn, hoewel vanaf het begin zuiver in zijn zelf-aard (svabhāva), wordt begeleid door onwetendheid. Bezoedeld zijnd door onwetendheid komt een bezoedelde staat van bewustzijn aan het oppervlak. Echter, hoewel bezoedeld is het Bewustzijn van zichzelf uit eeuwig en onveranderlijk. Alleen de Verlichtten zijn in staat te begrijpen wat dit betekent.
Wat de zelf-aard van Bewustzijn wordt genoemd is immer voorbij denken. Daarom wordt het gedefinieerd als "onveranderlijk". Wanneer de ene Wereld van Realiteit nog gerealiseerd moet worden is het Bewustzijn niet in perfecte eenheid (of ongedeeldheid). Plotseling verrijst er een gedachte; dit wordt onwetendheid genoemd.

Bezoedelde bewustzijnsstaten

Er kunnen zes soorten bezoedelde bewustzijnsstaten herkend worden.

De eerste is de bezoedeling die een is met hechten, iets waarvan diegenen die in het Kleine Voertuig tot bevrijding zijn gekomen, alsook diegenen (d.w.z. die bodhisattvas) die zich in de fase van "vestigen van geloof" bevinden, vrij zijn.

De tweede is de bezoedeling die een is met het continuerende bewustzijn (vijñāna), iets waarvan diegenen die zich bevinden in de "fase van het vestigen van geloof", alsook diegenen die zich toeleggen op (het ontwikkelen en toepassen van) vlotte en vaardige middelen zich geleidelijk kunnen bevrijden — om zich vervolgens geheel te bevrijden in de "fase van zuiverheid van gemoed".

De derde is de bezoedeling die een is met het onderscheid-aanleggende analyserende bewustzijn, iets waarvan diegenen die zich in de "fase van het aanhouden van levensregels" bevinden zich beginnen te bevrijden, om uiteindelijk volmaakte bevrijding te vinden zodra ze aankomen in de "fase van vaardige middelen zonder sporen (van karma)."

De vierde is de bezoedeling die niet-vereend is met de getoonde (of waarneembare) wereld-van-objecten, iets waarvan diegenen die zich bevinden in de "fase van vrij zijn van de wereld-van-objecten)" bevrijd kunnen zijn.

De vijfde is de bezoedeling die niet vereend is met "het (zich ontplooiende) bewustzijn", iets waarvan diegenen die zich bevinden in de "fase van vrij zijn van het (zich ontplooiende) bewustzijn" bevrijd zijn.

De zesde is de bezoedeling die niet vereend is met het fundamentele "activerende bewustzijn", iets waarvan die bodhisattvas die de uiteindelijke fase zijn gepasseerd en het stadium van Tathāgataschap zijn binnengegaan, zijn bevrijd.

Commentaren op de begrippen die in de voorgaande discussie zijn gebruikt

Over de uitdrukking "de ene wereld van Realiteit dient nog gerealiseerd te worden." In dit stadium zullen zij die vanaf de "fase van het vestigen van geloof" tot (en met) de "fase van zuiverheid-van-hart" zijn voortgegaan, na (gewild, actief denken) tot staan te hebben gebracht en de band ermee te hebben doorgesneden steeds verder bevrijd zijn. Eenmaal in de "fase van Tathāgataschap" zijn ze volkomen bevrijd.

Over "vereend". Met het woord "vereend" (dat wordt genoemd i.v.m. de eerste drie bezoedelingen) wordt bedoeld dat, hoewel er verschil (d.w.z. dualiteit) bestaat tussen het bewustzijn (het subject) en het object van dat bewustzijn, er een simultane relatie tussen hen bestaat. Dat wil zeggen dat wanneer het bewustzijn bezoedeld is het object (van waarnemen) dat evenzeer is, en wanneer het object gezuiverd is, is het bewustzijn dat evenzeer.

Over "niet vereend". Met het woord "niet vereend" wordt bedoeld dat (het tweede drietal bezoedelingen aspecten zijn van) niet-verlichting, afgemeten aan dat bewustzijn(smoment) dat er is voorafgaand aan verschil aanleggen (tussen subject en object). Derhalve is een simultane relatie tussen subject en object nog niet aangetoond.

Over het "bezoedelde bewustzijn." Dit heet ook wel "het obstakel dat ontstaat uit bezoedelingen", want het obstrueert fundamenteel inzicht in Zoheid.

Over onwetendheid. Onwetendheid heet ook wel "het obstakel dat ontstaat uit misvattingen omtrent objecten", want het is een sta-in-de-weg tot die wijsheid die spontaan in de wereld functioneert.

Vanwege het bezoedelde bewustzijn verrijst in het wezen het waarnemend subject (d.w.z. het continuerend bewustzijn), alsmede dat wat reproduceert (het reproducerend bewustzijn), en gaat men er verkeerdelijk toe over om de wereld-van-objecten te benoemen, en staat men zichzelf toe af te wijken van de niet-gedifferentieerde staat (van Zoheid). Hoewel alle dingen altijd in ruste zijn, en ontdaan van enig teken van verrijzen, begaat men als gevolg van niet-verlicht zijn — dat een gevolg is van onwetendheid — de vergissing bij de Dharma (Zoheid) vandaan te gaan. Op die manier slaagt men er niet in die wijsheid te verkrijgen die spontaan functioneert in het je aan alle omstandigheden in de wereld aanpassen.

Toelichting bij 4

De beschrijving van de vijf in dit tekstgedeelte genoemde vormen van bewustzijnen is gebaseerd op de Abhidharma-geschriften, maar krijgen, als in andere canonieke werken uit de mahāyāna, een vaak wat eigenzinnige draai. Zie ook de aantekening over citta, manas en vijñāna bij tekst-gedeelte 3.2.

— "Toch kan het bewustzijn niet het bewustzijn waarnemen." Soms wordt het boeddhistische meditatieve pad aangeprezen als een pad dat leidt tot het "ken uzelve." Dat is echter onjuist. Vele soetras vertellen ons dat we onszelf, dat wil zeggen ons emotieve handelen en reageren, niet kunnen kennen, net zomin als we onze eigen ogen kunnen zien — zonder spiegel, uiteraard. Paradoxaal genoeg zijn we ons op het absolute vlak volstrekt duidelijk; daar valt slechts een ding waar te nemen, namelijk het ledig-niet-ledig zijn.

— De drievoudige wereld is die van 1/ verlangen, van 2/ vorm of materialiteit en 3/ die van het vormloze, drie verschillende (meditatieve) stadia.

— Zie voor de tien bodhisattvastadia. Zie ">hier voor SVABHĀVA.

— "Echter, hoewel bezoedeld is het Bewustzijn van zichzelf eeuwig en onveranderlijk." Hoewel het origineel hier spreekt over vijñāna, wordt zonder enige twijfel de Tathāgatagarbha, de Schoot-waaruit-de-Boeddhas-Voortkomen, bedoeld.

— Plotseling. Hier volgt een verklaring van dit begrip van de hand van Y.S. Hakeda: "Plotseling" is een letterlijke vertaling van de chinese bijwoordelijke samenstelling hu-jan. Hier wordt als in het voorbijgaan, in een korte zin, de oorsprong van onwetendheid (avidya) uiteengezet. Onwetendheid is het meest fundamentele probleem van boeddhisme, in betekenis vergelijkbaar met het begrip "oorspronkelijke schuld" in het christendom. We zouden de auteurs' verklaarde intentie om een en ander zo kort mogelijk te houden op prijs moeten stellen, maar vaak is hij in zijn doel geslaagd op risico van verkeerd of in het geheel niet begrepen te worden.
Er is nogal wat gediscussieerd over het begrip hu-jan (plotseling) in verband met de oorsprong van onwetendheid, en dit gebeurde vooral op basis van de door Fazang voorgestelde verklaring. Een commentaar van Wonhyo beschouwend zegt Fazang dat 1/ slechts onwetendheid alleen de bron kan zijn van bezoedelde mentale staten. Het is het subtielst; geen andere zijnsstaat kan er de oorzaak van zijn. Daarom wordt er in de tekst gezegd dat onwetendheid plotseling ontstaat. 2/ Een regel uit de soetras becommentariërend zegt hij dat "plotseling" "beginloos" betekent omdat de geciteerde passage duidelijk maakt dat er voorafgaand aan onwetendheid geen andere zijnsstaat is. 3/ Het woord "plotseling" wordt niet gebruikt in verband met tijd; het wordt gebruikt als aanduiding voor het tevoorschijn komen van onwetendheid, zonder dat er een moment van aanvang is. Derhalve is het duidelijk dat Fazang "plotseling" interpreteerde als "zonder begin". De conclusie kan dus getrokken worden dat onwetendheid, de primaire oorzaak van de niet-verlichte staat van de mens, geen begin kent, maar wel een eind, daar het verdwijnt met verlichting.
Een monnik uit het Ming-tijdperk, Chen-chieh vertaalt in zijn commentaar op Het Ontwaken van Geloof — dat hij in 1599 schreef — "plotseling" met pu chueh, dat "niet-bewust" zou kunnen betekenen, of ook "zonder bewustheid van de reden."
Zou hu-jan de vertaling van een Sanskriet-woord zijn, dan zou hier akasmat hebben kunnen staan. Akasmat betekent "zonder reden" of "toevallig". Zou dit correct zijn dan is de volgende metafoor over de interpretatie van "plotseling", van de hand van een andere chinese monnik uit de Hua-yen-traditie, Tzu-hsuan (overl. 1038) van bijzonder belang. Hij schrijft: "(Onwetendheid is) als stof dat plotseling op een spiegel is neergedaald, of als wolken die plotseling aan de lucht zijn verschenen."
In een eerder deel van Het Ontwaken van Geloof werd gesteld dat de mens van origine verlicht is en dat onwetendheid of niet-verlichting niet ingeboren maar accidenteel is. Onwetendheid resulteert uit een onbewuste en accidentele vervreemding van de essentie van Bewustzijn (Zoheid). Echter, in de afwezigheid van een bewustheid van vervreemding kan de oorsprong van onwetendheid niet object van intellectuele analyse zijn. Voor het intellect is de oorsprong van onwetendheid onvoorstelbaar, tenzij het wordt gemythologiseerd. En daarom lijkt het woord "plotseling" een uitstekende oplossing. Tot zover Hakeda.

Tekstgedeelte "Bezoedelde bewustzijnsstaten":
. De hier besproken fasen of stadia, zoals die van "het vestigen van geloof" komen niet in de eerder besproken Tien Stadia voor. Ook de compendia geven geen uitsluitsel.
. Het fundamenteel activerende bewustzijn wordt verklaard als die bewustzijnsstaat die liever "thuis blijft" bij het onvolmaakt "gekende" dan zich te wagen aan uitstapjes naar onbekende en dus gevreesde gebieden. Dit fundamenteel activerende bewustzijn houdt de mens gebonden aan samsāra.
. De "wijsheid die spontaan in de wereld functioneert" heet in het Sanskriet pristha-labdha-jñāna, en in het Chinees hou-te-chih. Zie de aantekening bij tekst 61 van de Lanka waarin eveneens over spontaan handelen wordt gesproken. "Spontaan handelen" dat in tekst 5 nog ter sprake komt heeft Huangbo, de stamvader van Lin-chi ch'an, of Rinzai-zen, tot een van zijn meest gememoreerde uiteenzettingen gebracht: "In vroeger tijden was de mensengeest scherp gewet; hoorden ze slechts een enkele zin, dan lieten ze de studie de studie en werden dan "de wijzen die leren achterlieten en die nu in spontaniteit verblijven" genoemd."





5

De karakteristieken van de wezens in samsāra

De karakteristieken van de wezens in samsāra analyserend kan onderscheid gemaakt worden tussen twee categorieën. De ene is "grof", want vereend met het bewustzijn (het mentaal actief zijn); de ander is "subtiel" want niet-vereend met het bewustzijn. De grofste van de categorie grof behoort tot de soort mentale activiteit die de gewone mens tentoonspreidt. De subtielere van de categorie grof, en de grovere van de categorie subtiel behoren tot die van de bodhisattva, en de subtielste van de categorie subtiel behoort tot die der Boeddhas.

Deze twee categorieën wezens (de gewone mens en de bodhisattva) in de fenomenale orde vinden geboorte als gevolg van al-doordringende onwetendheid; dat wil zeggen, ze ontstaan omdat er de primaire plus de coördinerende oorzaken zijn. Met "primaire oorzaak" wordt niet-verlichting bedoeld; met "coördinerende" de "verkeerdelijk voorgestelde-wereld-van-objecten."

Wanneer de primaire oorzaak wegvalt, vallen ook de coördinerende oorzaken weg. Vanwege het wegvallen van de primaire oorzaak valt het niet-meer-vereende (d.w.z. met de wereld-van-objecten) bewustzijn weg; en vanwege het wegvallen van de coördinerende oorzaken zal het vereende bewustzijn eveneens wegvallen.

Vraag: Als het bewustzijn wegvalt, wat komt er dan van zijn continueren terecht? Als er een continueren van bewustzijn is, hoe kunt u dan zijn finale wegvallen verklaren?

Antwoord: Wat we bedoelen met "wegvallen" is het ophouden van de kenmerken van enkel het bewustzijn, en niet het ophouden van zijn essentie. Het is net als wanneer de wind over het oppervlak van het water gaat, de kenmerken van zijn beweging achterlaat. Zou het water ophouden of wegvallen, dan zou er geen manifestatie van de kenmerken van wind meer zijn, en zou de wind geen draagvlak hebben (voor zijn vertoon van beweging). Maar omdat het water niet ophoudt kunnen de kenmerken van de wind voortgaan. Omdat enkel wind ophoudt, houden de kenmerken van zijn beweging eveneens op. Dit is niet het zelfde als het ophouden van water. Zo gaat het ook met onwetendheid: op basis van de essentie van bewustzijn (svabhāva) is er beweging. Zou de essentie van bewustzijn ophouden, dan zouden mensen uitgewist zijn, zouden ze geen ondersteuning of basis meer hebben. Maar omdat de essentie niet ophoudt kan het bewustzijn voortgaan. Omdat alleen domheid ophoudt, houden de kenmerken van domheid in het bewustzijn eveneens op. Het is niet zo dat wijsheid (d.w.z. de essentie van bewustzijn) ophoudt.

Vanwege de vier soorten van (al-)doordrenken verrijzen de bezoedelde en de zuivere staten en gaan ononderbroken voort. Deze vier staten zijn: 1/ de zuivere staat die Zoheid wordt genoemd; 2/ de oorzaak van alle bezoedeling die onwetendheid heet; 3/ het bewustzijn genaamd "het activerende bewustzijn", en 4/ het op-zijn-kop denken over een gefantaseerde externe wereld waarin de vijf zintuigen plus het denken operatief zijn.

De betekenis van al-doordrenken (vásana). De kleding die in de wereld gedragen wordt is van zichzelve niet geparfumeerd, maar zodra iemand ze parfumeert zijn ze van dan af voorzien van een geur. In ons geval is het net zo. De zuivere staat van Zoheid heeft beslist geen bezoedeling, maar geraakt ze eenmaal doordrenkt door bezoedelingen dan verschijnen er de kenmerken van bezoedeling op. De bezoedelde staat die onwetendheid is, is beslist ontdaan van enige zuiverende kracht, maar wordt ze eenmaal doordrenkt door Zoheid, dan wordt ze door zuiverheid beïnvloedt.

Het doordrenken door onwetendheid

Hoe doet het doordrenken door onwetendheid de onophoudelijk voortgaande bezoedelde staat ontstaan? Gezegd kan worden dat op basis van Zoheid onwetendheid verschijnt. Onwetendheid, de primaire oorzaak van de bezoedelde staat, dringt in Zoheid door. Omdat er dit doordringen of doordrenken (vásana) is, is een bezoedeld bewustzijn het resultaat. Omdat er het bezoedelde bewustzijn is dringt onwetendheid er nog verder in door. Zolang het principe van Zoheid nog gerealiseerd moet worden maken zich ontwikkelende gedachten (behorende bij niet-verlichting) de fout een naam aan bewustzijn en tevoorschijn geroepen objecten van de geest te geven. Nu zijn er dit (zo ontstane) bewustzijn en die objecten van de geest. Deze ontstonden (dus) als gevolg van waarnemen (of van naam-geven), hetgeen fout is. Ze zijn de begeleidende oorzaken voor (het ontstaan van) een bezoedeld bewustzijn. Ze doordrenken het misleide bewustzijn en zijn er de oorzaak van dat dit zich hecht aan zijn gedachten. Ze zijn de oorzaak van allerhande karma. Ze zijn de oorzaak van velerlei mentaal en lichamelijk leiden.

Het (door onwetendheid) doordrenken van dit bewustzijn en die objecten van de geest, die er zijn vanwege dat onjuiste waarnemen of naamgeven, kan in tweeën onderverdeeld worden: 1/ het doordrenken dat (het) gedachten(-proces) versnelt; 2/ het versnellen van (het proces van) hechten.

Het doordrenken van het misleide bewustzijn bestaat uit tweeën: 1/ het basale doordrenken door het "activerende bewustzijn", hetgeen Arhats, Zelf-Verlichtten (Pratyekaboeddhas), en alle Bodhisattvas in samsāra doet lijden, en 2/ het doordrenken dat (het proces van) "het objecten-onderscheidende bewustzijn" versnelt, hetgeen maakt dat gewone mensen lijden, gebonden als ze zijn aan hun karma.

Het doordrenken van onwetendheid is tweevoudig. Er is 1/ het fundamentele (basale of aanvankelijke) doordrenken. Het wordt zo genoemd omdat het het "activerende bewustzijn" in gang kan zetten, en er is 2/ die doordrenking die op-zijn-kop opinies en gehechtheden tot ontwikkeling brengt. Het wordt zo genoemd omdat het het "objecten-onderscheidende bewustzijn" in gang kan zetten.

Het doordrenken van Zoheid

Hoe doet het doordrenken (van Zoheid) de zuivere staat ontstaan, en hoe gaat het ononderbroken door? Gezegd kan worden dat er het principe van Zoheid is, en dat het onwetendheid kan doordrenken. De kracht van dit doordrenken zorgt er voor dat de misleide geest een afkeer krijgt van het lijden in samsāra, en naar nirvāna gaat streven. Omdat deze geest, ondanks het feit dat deze nog steeds misleid is, nu afkeer en streven bij zich draagt, dringt deze door in Zoheid (in zoverre dat het Zoheid aanspoort manifest te worden). Op deze manier gaat een mens in zijn essentiële natuur (zelf-aard of svabhāva) geloven, komt hij te weten dat al het bestaande de activiteit van de geest is die (,actief zijnd,) onjuist bezig is, en komt hij te weten dat de wereld-van-objecten die zich aan hem presenteert niet-bestaand is. Als gevolg legt hij zich toe op leringen die hem zullen bevrijden. Hij weet naar waarheid: er is geen waargenomen wereld-van-objecten. Derhalve beoefent hij verschillende methoden teneinde overeenstemming te bereiken (met Zoheid). Hij zal zich nergens aan hechten, noch zal hij mentale activiteit hebben. Doordat dit doordrenken (van Zoheid) lange tijd doorgaat komt zijn onwetendheid tot staan. Wanneer onwetendheid tot staan is gebracht zal er geen mentaal actief zijn meer verrijzen. Vanwege het niet meer verrijzen (van mentaal actief zijn) komt de wereld-van-objecten (zoals die tot dan toe werd waargenomen) tot staan. Omdat zowel de primaire als de coördinerende oorzaak (onwetendheid, resp. de objecten) tot staan zijn gebracht, worden de kenmerken van het bewustzijn uitgewist. Dit wordt "nirvāna verkrijgen en spontaan handelen" genoemd.

Het doordrenken (van Zoheid) in het bewustzijn heeft twee aspecten. Het eerste is het doordrenken tot in het "objecten- onderscheidende bewustzijn". Gewone mensen en beoefenaars uit het Kleine Voertuig krijgen (vanwege dit doordrenken) een afkeer van het lijden in samsāra, waarna ieder van hen — elkeen naar eigen kunnen — geleidelijkaan voortgaat tot aan de hoogste (vorm van) verlichting — de Weg (Sanskr.: marga; Chin.: tao). Het tweede is doordrenken tot in de geest. Bodhisattvas gaan (vanwege dit doordrenken) snel, vastberaden en krachtig voort tot aan nirvāna.

Er kunnen twee soorten doordrenken van Zoheid (tot in onwetendheid) herkend worden. De eerste is het "doordrenken door de manifestatie van de essentie (van Zoheid)", en de tweede is het "doordrenken vanwege (externe) beïnvloeding."

Doordrenken doorheen de manifestatie van de essentie van Zoheid

(De essentie van Zoheid) is vanaf de tijd zonder begin voorzien van de "perfecte staat van zuiverheid." Het heeft zowel de bovenredelijke functies als de aard zich te manifesteren. Om deze twee redenen doordrenkt het voortdurend (onwetendheid). Door de kracht (van dit doordrenken) stimuleert het in de mens de neiging tot afkeer van lijden in samsāra, alsmede de neiging om gelukzaligheid in nirvāna te zoeken, en, daar hij gelooft dat hij het principe van Zoheid in zich draagt, spoort het hem aan zich in te spannen.

Vraag: Als dat zo is, dan zijn alle wezens voorzien van Zoheid, en worden ze er gelijkelijk door doordrenkt. Hoe komt het dan dat er een oneindige verscheidenheid is van gelovers en niet-gelovers, en dat er sommigen zijn die eerder geloven, en anderen die dat later doen? Wetend dat ze het principe van Zoheid hebben zouden zij allen toch onmiddellijk, met behulp van vlotte en vaardige middelen, een inspanning moeten leveren en gelijk nirvāna bereiken.

Antwoord: Hoewel Zoheid oorspronkelijk ongedeeld is, zijn er toch onmetelijke en oneindige (gradaties van) onwetendheid. Vanaf het eerste begin wordt onwetendheid als van nature gekarakteriseerd door diversiteit, en is in zijn gradaties van intensiteit niet uniform. Bezoedelingen, meer dan zandkorrels in de Ganges, komen tot bestaan vanwege (de verschillen in intensiteit van) onwetendheid, en ze bestaan in velerlei vormen. Bezoedelingen, zoals het geloof in het bestaan van atman, en/of het toegeven aan passies, komen op verschillende manieren tot ontwikkeling. Al deze bezoedelingen werden doorheen de tijd door onwetendheid tot stand gebracht, in een oneindige diversiteit. Alleen de Tathāgatas hebben hier volle weet van.

In het boeddhisme kennen we de leer van primaire en coördinerende oorzaken. Zijn primaire en coördinerende oorzaken voldoende aanwezig, dan komen ze tot perfectie. Het is net als met hout: hoewel het als primaire oorzaak de latente natuur van vlamvatten heeft kan het niet ontbranden tenzij men de situatie begrijpt en middelen gaat toepassen (om vuur te maken). Zo ook is het met de mens, hoewel hij de correcte primaire oorzaak (Zoheid) bij zich draagt kan hij op eigen houtje, ondanks de doordrenkende kracht (van Zoheid) geen eind brengen aan zijn bezoedelingen, kan hij niet nirvāna binnengaan, tenzij hij voorzien is van coördinerende oorzaken in de vorm van ontmoetingen met de Boeddhas of Bodhisattvas, of met goede vrienden op het geestelijke pad. Stel dat de coördinerende oorzaken van buitenaf in voldoende mate voorhanden zijn, dan nog zal een mens, wanneer het zuivere principe binnenin (de Zoheid) onvoldoende krachtig is, geen hekel krijgen aan het lijden in samsāra, en zal hij geen vervoering zoeken in nirvāna. Nochtans, zodra zowel de primaire als de coördinerende oorzaken er in voldoende mate zijn, is hij, omdat hij zowel voorzien is van de doordrenkende kracht (van Zoheid binnenin) als van de mededogende bescherming der Boeddhas en Bodhisattvas, in staat een afkeer van lijden te ontwikkelen; dan kan hij geloven dat nirvāna echt is; dan kan hij zijn vermogen tot goedheid ontwikkelen. En wanneer zijn cultivering van de capaciteit tot goedheid tot rijping is gebracht zal hij als gevolg de Boeddhas en Bodhisattvas ontmoeten en zal hij geïnstrueerd worden, onderwezen, welgedaan, en zal hem vreugde verschaft worden; dan zal hij in staat zijn het pad naar nirvāna te begaan.

Toelichting bij 5

De eerste alinea grijpt terug op de discussie over het bezoedelde bewustzijn uit tekst 4. De woorden "grof" en "subtiel" zouden de indruk kunnen wekken dat ofwel de auteur, ofwel de vertaler hier gedacht heeft aan de daoïstische meditatie op de grove resp. verfijnde adem.
"Grof" correspondeert in hoofdstuk 4 met de eerste daar genoemde bezoedelingen, en "subtiel" met de tweede groep van drie. Het zinsdeel "de subtielste van de categorie subtiel behoort tot die van de Boeddhas" is door de monniken Wonhyo en Fazang van commentaar voorzien. Vraag was of deze uitspraak zou betekenen dat Boeddha nog een of andere bezoedeling aan de basis van zijn bewustzijn zou hebben. Fazang vatte Wonhyo's woorden hierover als volgt samen: "(Het bereik van mentale activiteit behorend tot de subtielere van de categorie subtiel vindt plaats) waar er geen scheiding is tussen subject en object. Omdat de karakteristiek van zijn activiteit buitengewoon subtiel is, kunnen alleen Boeddhas er weet van hebben." In de latere vertaling die Sikshananda van deze shastra maakte is deze passage overigens weggelaten.

— "Omdat alleen domheid ophoudt, houden de kentekenen van domheid in het bewustzijn eveneens op. Het is niet zo dat wijsheid (d.w.z. de essentie van bewustzijn) ophoudt." Met deze zin wordt van oudsher, in het Verre Oosten, de relatie tussen het fenomenale en het Absolute tot uiting gebracht.

— "De bezoedelde staat die onwetendheid is, is beslist ontdaan van enige zuiverende kracht, ..." Een zin als deze heeft ondermeer tot gevolg gehad dat deze shastra grote waardering geniet in de kringen van diegenen die de japanse vorm van Boeddhisme aanhangen waarin Amitabha Boeddha centraal staat. Hier wordt gesteld dat de mens niet op eigen kracht in staat is bevrijding tot stand te brengen, maar de Ander-kracht van Boeddha nodig heeft om dit te bereiken. Deze traditie is in zoverre esoterisch waar ze de beoefenaar de vrijheid laat met eigen wijsheid te gaan zoeken naar die Ander-kracht, hetzij intern, hetzij extern.

Te beginnen met het deel "doordrenken door onwetendheid" wordt het begrip vāsana, doordrenken, uitgewerkt.

— Het hoofdstuk "doordrenken van Zoheid", de zinsnede: "doordrenken door de manifestatie van de essentie (van Zoheid)" vertaalt commentator Hakeda met "de essentie die op eigen kracht doordrenkt". We moeten dan aannemen dat "essentie" hier het eerdergenoemde "svabhāva" is. Hij maakt melding van Fazang's commentaar waar deze het vat onder het chinese begrip nei-hsun, intern doordrenken. Hakeda verklaart: "Het is de innerlijke drang van Zoheid die, om zo te zeggen, in de mens vanuit de staat van het niet-gewaar-zijn manifest wil worden tot in de staat van gewaar zijn, of die wil gaan vanuit het onbewuste tot in het bewuste. Het is een interne beweging van Zoheid binnenin, (een beweging die gaat van) potentieel tot in het actuele, of van essentie tot in het bestaande. Met andere woorden, er is een voortgaan vanuit nirvāna tot in samsāra. Zoheid binnenin — oorspronkelijke verlichting — bevestigt zichzelf voortdurend teneinde door de muur van onwetendheid heen te breken en zo actueel, werkelijk, te worden. Het is deze intrinsieke innerlijke dynamiek van Zoheid die wordt gesuggereerd met de woorden "intern doordrenken."

— Het hoofdstuk "Doordrenken doorheen de manifestatie van de essentie van Zoheid."
. De "perfecte staat van zuiverheid" is herleid tot het Sanskriet anàsrava-dharma. Zie voor àsrava en anàsrava de aantekeningen bij de Lanka. Fazang noemt anàsrava-dharma "de originele verlichting van niet-ledigheid."
. "De aard ... zich te manifesteren" zou ook vertaald kunnen worden met "de aard de wereld-van-objecten te kunnen maken." Sommige commentatoren, met name Tan-yen (516-588), die het eerste commentaar op deze shastra leverde, dacht dat we hier te maken hebben met een als bij magie creëren van de zintuiglijke objecten. Hij deed dat ongetwijfeld met de befaamde "Kleine Amitabha soetra" in gedachten volgens welke Boeddha wezens in zijn Reine Land schept. De Yogacara-traditie echter, die van Enkel-Bewustzijn, zegt dat de geest alle dingen schept, of liever, dat de wereld een geestesgestalte is. Ook hierover vindt u uitwijdingen in de toelichtingen bij de Lanka.
. Zie voor de passage over "scheppen" hetgeen gezegd is over "geestesgestalten" in de Lanka, tweede hoofdstuk, teksten 25, 31, en 42.
. Opnieuw is ook in deze passage een zin die de japanse Zuiver-Land-traditie sterkt in haar theorie en praktijk: "... Zo ook is het met de mens. Hoewel hij de correcte primaire oorzaak (Zoheid) bij zich draagt kan hij op eigen houtje, ondanks de doordrenkende kracht (van Zoheid) geen eind brengen aan zijn bezoedelingen, kan hij niet nirvāna binnengaan, ..."
. De volgende zin lijkt letterlijk te zijn overgenomen uit de Avatámsaka soetra: "... dan nog zal een mens, wanneer het zuivere principe binnenin (de Zoheid) onvoldoende krachtig is, geen hekel krijgen aan het lijden in samsāra, en zal hij geen vervoering zoeken in nirvāna."





6

Doordrenken doorheen beïnvloeding

Dit is de kracht die van buitenaf op de mens toekomt en hem de coördinerende oorzaken verschaft. Dergelijke coördinerende oorzaken hebben een oneindig aantal betekenissen. In het kort kunnen ze verklaard worden onder een tweetal categorieën, te weten: specifieke en algemene coördinerende oorzaken.

SPECIFIEKE COÖRDINERENDE OORZAKEN

Vanaf de eerste aspiratie tot verlichting totaan het moment van verlicht zijn zelf ziet iemand de Boeddhas en Bodhisattvas, of mediteert op hen. Soms komen de Boeddhas en Bodhisattvas die mens voor als familieleden, soms als bedienden, soms als nabije vrienden, en soms als vijanden. Door verschillende houdingen en ontelbare verrichtingen zoals de viersoortige praktijk van universele vriendelijkheid en dergelijke doordrenken (d.w.z. beïnvloeden) ze de wezens dankzij hun uit groot mededogen verkregen kracht. Zo zijn ze in staat die wezens' capaciteit tot goedheid sterker te maken en kunnen ze hen weldoen zodra ze zien en horen (van hun noden). Deze specifieke coördinerende oorzaken zijn van tweeërlei aard. De ene is onmiddellijk en stelt de mens in staat snel bevrijding te bereiken, en de ander is veraf (staat verder af)* en stelt de mens in staat om na lange tijd bevrijding te bereiken. Die onmiddellijke oorzaak en die verderafgelegene zijn ook weer in tweeën onder te verdelen. Er zij de oorzaken die een mens in zijn praktijk (van t.b.v. anderen aangewende vlotte en vaardige middelen) sterken, en er zijn er die hem de Weg helpen bereiken.

DE ALGEMENE COÖRDINERENDE OORZAKEN

Al de Boeddhas en Bodhisattvas wensen alle mensen te bevrijden, en doordrenken hen spontaan (beïnvloeden hen spiritueel), en laten hen nooit in de steek. Doorheen de kracht van wijsheid, die een is, manifesteren ze activiteiten in respons (op menselijke noden) wanneer ze deze ook maar zien en horen.
Met behulp van concentratie (samādhi) zijn mensen alle in staat om de Boeddhas te zien.

Dit doordrenken doorheen de invloed van wijsheid welks essentie ongedeeld is wordt eveneens onderverdeeld in twee categorieën (overeenkomstig de geaardheid van het subject).

De ene mens moet nog een worden. Gewone mensen zowel als beoefenaars van het Kleine Voertuig, en ook die bodhisattvas die nog maar recentelijk zijn geïnitieerd leggen zich, uit de kracht van hun geloof toe op religieuze praktijken, doordrenkt als hun (diverse vormen van) bewustzijn zijn door Zoheid. Daar ze echter nog niet het niet-onderscheid-aanleggende bewustzijn* hebben verkregen moeten ze nog tot eenzijn met de essentie komen. En omdat ze nog niet de discipline van vrijheid van handelen hebben verkregen moeten ze nog tot eenzijn met de beïnvloeding (vāsana) komen.

De andere mens is al een geworden: Bodhisattvas die de Dharmakaya realiseerden verkregen een niet-onderscheid-aanleggend bewustzijn (en zijn een met de essentie van de Boeddhas. Zij, vrijheid van handelen verkregen hebbend,) zijn een geworden met de beïnvloedende wijsheid van de Boeddhas. Ze leggen zich, ongedeeld van geest en spontaan handelend, toe op hun religieuze discipline, op de kracht van Zoheid van binnen; met de doordrenkende kracht van zoheid doordrenkend vernietigen ze onwetendheid.

Of, anders, het bezoedelde principe (dharma) gaat vanuit het begin zonder begin voort met zijn doordrenkende activiteit en vergaat pas bij het bereiken van Boeddhaschap. Maar de doordrenkende kracht van het zuivere principe kent nochonderbreking, noch eind. De reden is dat het principe van Zoheid immer doordrenkt; wanneer het bewustzijn derhalve ophoudt, dan manifesteert zich de Dharmakāya (hier Zoheid, oorspronkelijke verlichting) en geeft geboorte aan het doordrenken van de invloed (van Zoheid), en derhalve zal dit laatste niet tot een einde komen.

Toelichting bij 6

— "De viersoortige praktijk van universele vriendelijkheid." Universele vriendelijkheid, maitri, is op zichzelf een van de vier Brahmavihāra, Grote Verblijfplaatsen van de geest. Universele vriendelijkheid wordt dan in vier manifestaties onderverdeeld: mededogen, vriendelijke woorden, weldoende handelingen, medewerking. Wonhyo zegt met betrekking tot de "oorzaken die een mens in zijn praktijk sterken" het volgende: "Ze ontwikkelen verscheidene handelwijzen/praktijken zoals goedertierendheid (bijstand in nood), en het aanhouden van leefregels en dergelijke."

— De zin: "De ene is onmiddellijk en stelt de mens in staat snel bevrijding te bereiken, "Met betrekking tot deze specifieke coördinerende oorzaak zegt Wonhyo dat het hier "diegenen betreft die (naar de leer) luisteren ontwikkelen, die (er over) denken, en die (dat wat ze hoorden en overdachten) toepassen om zo (in staat te zijn) verlichting te bereiken."

— Bij de *: Mogelijk stond hier in het Sanskriet het woord duràmgama, hetgeen wel gebruikt wordt als aanduiding voor wezens die zich ver weg danwel over de grens van de dood bevinden.

Het hoofdstuk: "DE ALGEMENE COÖRDINERENDE OORZAKEN":
— "De wijsheid die een is". Een staat hier voor ongedeeld, dus niet als een versus twee of meer. De monnik Tzu-hsuan (overleden 1038) zei: "In essentie is deze wijsheid hetzelfde als Zoheid." En verder zegt hij: "Deze wijsheid stelt iemand in staat te weten dat al het profane en al het heilige, al wat overdekt is met bezoedelingen, en ook al wat zuiver is, gelijkelijk een is in het Werkelijke (d.w.z. in svabhāva)."

— "... de discipline van vrijheid van handelen" verklaart Fazang als "de kennis die verrijst na verlicht te zijn geraakt, een kennis die spontaan functioneert, die zich aan alle omstandigheden in de wereld aanpast."

— "De andere mens ... vernietigen ze onwetendheid." Al in het hoofdstuk "Doordrenken doorheen beïnvloeding" werd getoond hoe er een wederzijds doordrenken is: dringt de mens door tot in het bereik van de Boeddhas en Bodhisattvas, dan dringen de Boeddhas en Bodhisattvas door tot in het bereik van de mens.




Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme