DE BLOEMENKRANS SOETRA

Avatámsaka Soetra


Boek Dertien


Opstijgen naar de Top van Berg Sumeru





Het dertiende boek van de Avatámsaka Soetra is eigenlijk niet meer dan een introductiepagina voor het daaropvolgende boek, Lofzangen op Berg Sumeru. (spreek: soemeeroe)
Niettemin vinden we hier onontbeerlijke informatie over de Indiase cultuur van 2500 tot 3000 jaar geleden. Er moet wel gesproken worden over "Indiase cultuur", en niet "religieuze cultuur van India", omdat hier beelden naar voren worden gebracht die dan wel hun basis hebben in de veda, maar geadopteerd zijn geworden door alle religieuze en niet-religieuze lagen van de Indiase maatschappij, doorheen de eeuwen. (Zie ook onder hinduïsme)
We mogen het misschien vergelijken met de europese midwintergebruiken rond de sparreboom die in later eeuwen de kerk werd binnengebracht en nu in de huiskamer staat van vele Nederlanders, christelijk of moslim, gelovig of ongelovig.

Boek dertien spreekt onderandere over de berg Sumeru, en over god Indra. (Als vāyu, wind, in de Rgveda, en als donder eveneens in de Rgveda, een brontekst voor het huidige hinduïsme).
Vooreerst een paar korte fragmenten uit de introducerende prozatekst. Boeddha zit hier onder een boom, de Bodhiboom, in alle Jambudviipas doorheen alle landen in alle tien de winrichtingen. Jambu-dviipa (Skr.) of Jambu-diipa (Pāli) -- het land van de mango, zo zagen we in boek negen, is een ander woord voor India, ook wel India Bharat, het moederland India:

"Op dat moment steeg Boeddha, zonder de voet van de bodhiboom te verlaten, op naar berg Sumeru en ging naar het paleis van Indra. Indra, de koning van de goden die zich voor de Hal van Onvoorstelbare Wonderbaarlijkheden bevond, zag Boeddha van ver aankomen, en met zijn bovennatuurlijke kracht versierde hij zijn paleis."

Daarop zet Indra een zetel voor Boeddha klaar en nodigt hem uit binnen te komen. Boeddha gaat de Hal binnen, maar zet zich nog niet neer. Pas nadat Indra in een tiental verzen tien voorgaande Boeddhas heeft bezongen, zet Boeddha zich neer op de voor hem gereedgemaakte troon, en "hetzelfde gebeurde in alle werelden, in alle tien de richtingen."

Zo eindigt boek dertien.
Indra in de Rg-Veda
Voor wie niet geschoold is in de vedas, de bron van de hedendaagse hindu-tradities, is het heel moeilijk een onderscheid te maken tussen oudere en jongere bronnen, tussen gezaghebbende teksten en minder gezaghebbende teksten. Aangenomen mag toch worden dat de Rg-Veda de oudste en meest gezaghebbende tekst is.

In de Rg-Veda komt Indra voor als een heroïsche god die geprezen wordt omdat hij zijn vijand, de slang Vrta verslagen heeft. De kracht om dat te doen kreeg hij uit de godendrank soma. De slang staat hier voor cosmische chaos, en nadat die chaos getemd is, is Indra in staat het water en de luchten van elkaar te scheiden. Hij wordt vergezeld door de Maruts, de stormgoden, en Gavin Flood, in zijn "An Introduction to Hinduïsm" meent dat we hier een weerslag zien van de krijgers-ethos van de (vroeg-)vedische tijd waarin krijgers op strooptocht gingen om het vee van nabuur-groepen te roven.

De Rg-Veda zegt,
"Hij die alle paarden, wagens, dorpen en vee onder zijn oppergezag heeft,
Hij die de zon en de morgen een zijn (bestaan) gaf, hij die de wateren leidt,-- dat, mannen, is Indra."
(Naar een vertaling door Griffith, vers 2.12.7)

Indra in de Boeddhistische geschriften
We komen de naam Indra (en Brahma) doorheen zowel de vroegere als latere Boeddhistische Geschriften tegen. Zo'n annexatie zou niet zo netjes zijn, ware het niet dat, zoals gezegd, we hier met een "pan-Indisch" gegeven te maken hebben, en het de meeste hindu-tradities toch al moeilijk valt aan te nemen dat er een wezenlijk verschil is tussen hinduïsme en boeddhisme; — ze vinden het wel gezellig, die gezamenlijke roots.

Wanneer in de Lotus Soetra de monnik Sari-putra (Skr.) of Sari-putta (Pāli) de aankondiging krijgt van zijn uiteindelijk boeddha-worden, tonen alle menselijke en niet-menselijke toehoorders zich verheugd, "terwijl Indra, de koning der goden ... hem bedekte met hemelse gewaden en hemelse bloemen."

Daarmee wordt Indra overigens niet superieur gesteld aan de Bodhisattvas, want wanneer een van deze Bodhisattvas zich plechtig voorneemt om de aarde niet te verlaten, om de lijdende wezens niet in de steek te laten, "gaan (verschillende goden en) Indra ... naar hem toe" [om hem te dienen].

En in een van de boeken over Boeddha Sakyamuni's leven zijn het Indra en Brahma die tijdens de geboorte het kind opvangen zodat hij niet de ruwe aarde hoeft aan te raken.
Berg Sumeru in de Vedische (pré-hinduïstische) traditie
In de Devi Bhagavatàm vinden we het verhaal over de hemelse deva die de stad Amarāvatī beschermden, maar op een gegeven moment hun beschermende krachten verloren. Dan staat er,
"In die tijd overviel de Āsura(1) de stad Amarāvatī. En de deva, niet in staat met die áásura te vechten - die een donderdkeil-achtig (vàjra) lichaam had - vluchtten in alle richtingen. Ze namen hun toevlucht in de grotten van berg Sumeru en de ontoegankelijke passen op die berg en begonnen te mediteren op de Hoogste Kracht, de Grote Godin."

We hebben hier waarschijnlijk niet te maken met de plaats Amaravati langs de Krishna-rivier in de indiase deelstaat Andhra Pradesh, noch met Amravati, een district in de deelstaatstaat Maha-ràshtra, maar met een legendarische plaats die in het hinduïsme de hoofdstad is van Svarga, een tijdelijk paradijs waar de doden wonen, ook vertaald met "de andere wereld". Over deze plaats heerst Indra, en ze ligt, zoals het citaat al aangaf, op de flanken van de berg Meru.

Dan heeft de Srimad Bhagavatam een passage die zowel verwijst naar de studie van geografie als naar die van de sterrenkunde:
"Koning Pariksit ondervroeg Súka-deva Gòsvami: Mijn heer, u hebt inmiddels de waarheid bevestigd dat de zon-god, die verheven krachten heeft, rond Dhruva-loka draait, en daarbij zowel Dhruvaloka als Sumeru aan zijn rechterzijde houdt. En toch heeft de zon-god zich tegelijkertijd gewend naar de tekens van de sterrenbeelden, en houdt (daarbij) Dhruvaloka en Sumeru aan zijn linkerzijde. Hoe kunnen we aanvaarden dat de zon-god voortschrijdt en Dhruvaloka en Sumeru tegelijkertijd rechts en links van zich houdt?"

Geen van beide bronnen zegt hier dat Sumeru de centrale berg is die midden in de "oceaan van werelden" ligt, maar dat is wel de aanname waar latere religieuze bronnen van zijn uitgegaan.

(1) De dichter (Skr.: kavin) Bhāmaha — wellicht 6de/7de eeuw — schrijft in zijn Kāvya alankāra (Kāvyālankāra) over een zekere Venudāri: "een asura zijnd moet hij uitblinken in māyā (bedrog, begoocheling)."
Wat Bhāmaha daarmee waarschijnlijk bedoelde is dat zo'n asura de tegenstander om de tuin moet kunnen leiden.
Met zo'n uiting van die dichter zouden we zelfs kunnen veronderstellen dat asuras in het verre verleden een bijzondere, en misschien buiten de maatschappij staande klasse van wezens was.

Sumeru in de Boeddhistische traditie
In de Lotus Soetra staat er dit:

"Bij die gelegenheid sprak de Bhágavan (Heer) de volgende woorden:
Verneem van mij welke goede kwaliteiten hem zullen toebehoren die zonder aarzelen en onbevreesd deze Soetra de congregatie zal voorhouden.
....
Hij zal Meru, de goede, schone (su) Meru zien, alle horizonten en andere bergen, en ook de zeeën."


In de Mahāparinirvana Soetra staat er dit:

"De Tathāgata, temidden van zijn monniken, spreekt over de verheven Dharma.
Deze mag wel vergeleken worden met berg Sumeru, die onaantastbaar temidden van een grote oceaan zit."


Er staat ook nog dit:

"Wanneer de Grote Bodhisattva het Grote Nirvāna bereikt, dan kan zo'n hoog en wijds ding als berg Sumeru inderdaad binnenin een mosterdzaadje geplaatst worden."

In dit laatste citaat zien we een van de belangrijkste themas van de Avatámsaka Soetra, het, in de meditatieve geest, in en uit elkaar schuiven van het grote en het kleine.




Boek 13 geeft de lijst van voorgaande Boeddhas die over de aarde gingen. De lijst is identiek aan die van de Pāli-traditie. De lijst begint met de Boeddha die juist voorafging aan Sakyamuni Boeddha, en eindigt met de eerst bekende Boeddha:
Káshyapa, Kánakamuni, Krákucchanda, Vishvabhu, Shikhin, Vipáshin, Púshya, Tishya, Padma, en Dipánkara.
Boeken 19 en 23 geven ieder een andere lijst van tien voorgaande Boeddhas.




Het woord Bloemenkrans staat voor Perfecties die we kunnen behalen en dan als het ware aanbieden aan Boeddha die ons geleerd heeft wat die Perfecties zijn en hoe ze vergaard moeten worden.

Terug naar de startpagina

Naar het volgende boek

Een engelse vertaling werd uitgegeven door Shambala


Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme