Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






De Deva













In het jaar 1010 legt Ferdowsi "het Koningsepos" vast, het verhaal over de geschiedenis van de shahs van Perzië. In de eerste passage van "De Shahs uit het Verleden" lezen we, "Toen Ahriman, de Kwade [of Het Kwaad], zag hoe de roem en eer van de Shah was toegenomen werd hij afgunstig en zinde op een manier om de diadeem van de wereld over te nemen. Dus droeg hij zijn zoon, een machtige Deev, op een leger samen te stellen en op te trekken tegen de Kaiumers (de shah) en zijn zoon teneinde hen volledig te gronde te richten." (Vert. Helen Zimmern)

Andere bronnen geven Deev als "magiër" ("History of Persia", John Malcolm, p. 25). Niettemin wordt Ahriman, zeker binnen het Zoroastrianisme, gezien als de god van het kwaad, en dus is zijn zoon een niet-menselijk wezen.

Het verhaal illustreert hoe het concept déva, soms geschreven als déwa, en in het moderne hindi weergegeven als dév algemeen bekend was rond de in de oudheid bekende wereld-zeeën, namelijk de Arabische Zee en de Baai van Bengalen.

Al in het jaar 78 is er op de Indische taartpunt een stêle opgericht waar een Kushána-koning de titel devaputra meekrijgt: zoon (putra - spreek: poetra) van de deva (meervoud). (Ara inscriptie, "The Past Before Us", Romila Thapar, 2013, p. 336)

Déva is ons beter bekend in een van de toenamen van koning Asoka of Ashoka of Ashok, namelijk als Déva-námpiya: "de door de déva geliefde".
Die toenaam is aangetroffen op de pilaren, rotswanden en stêles die deze Maurya-vorst tussen 269 en 232 vC liet oprichten en uitbeitelen. Een koning van Sri Lanka zal die toenaam dan overnemen: Deva-nampiya Tissa (307 - 267 vC.)

De benaming deva (vrouwelijk: devī) wordt, in tegenstelling tot het Perzische epos, in het klassieke Sanskriet zelden gebruikt als een benaming van iets negatiefs.
Er worden eerder superlatieven van gemaakt: devátama, respectievelijk devītama, en dan gaat het over hemelse, of in en uit zichzelf schijnende ietsen, wezens, dingen, krachten.
Zeker de in de veda en in het latere hinduïsme bekende namen als "de 8 Vasus", "de 11 Rudras", "de 12 Adityas", inclusief "de 2 Asvins" zijn in die geloofsrichting deva.
In het lemma over de Vasus komen we in het boeddhisme bekende namen tegen als Vasu-bandhu, een naam uit het mahāyāna, en Kàsyapa, in het mahāyāna anders gespeld dan in het Pā'li-boeddhisme waar het gespeld staat als Kàssapa. Verder zien we in datzelfde lemma de naam Pra[d]jápati, de naam van Sakyamuni Boeddha's tante en min. We moeten het wellicht interpreteren als het in Europa veel voorkomende Maria dat zowel de naam is van Jezus' moeder als die van vrouwen, en soms mannen, die niet persé gelovig zijn.

In het boeddhisme worden de deva op een vroege uitzondering na niet anders beschreven dan als naamloze, maar niet te verwaarlozen ietsen. Wanneer de twee architecten van de stad Patna aan het eind van een nachtelijk gesprek door Sakyamuni (Gótama of Gáutama) Boeddha naar huis worden gestuurd, zendt hij deze twee brahmins, die tijdens deze ontmoeting de veda, dat wil zeggen, hun identiteit als (pré-hindu) brahmin niet hebben afgezworen, op pad met de opdracht de dévata te eren. Daarbij maakt Boeddha de opmerking dat "machtige dévata" hun zijn/wezen hebben verbonden aan machtige gebouwen, en mindere dévata aan minder opmerkelijke bouwwerken.

Hoewel er afbeeldingen en (stand)beelden zijn van dévata kent het boeddhisme geen ceremonieën die specifiek op deze — wat ons betreft — bijfiguren gericht zijn. Hetzelfde geldt voor het concept brahma, een soort leven dat nog net iets gelukkiger zou zijn, hemels, volgens de vroege bronnen. Ook deze worden niet afgeschreven — niemand wordt afgeschreven —, maar ze zijn geen voorwerp van verering, met uitzondering van enkele misverstanden in met name Thailand en in het esoterisme van Japan.





Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme