DE BLOEMENKRANS SOETRA

Avatámsaka Soetra


DEEL TWEE

Boek Eenendertig


Levensduur





(De eerste twee boeken beschrijven de cosmische mándala.
In het derde boek begint de beschouwer-meditator zich hiermee te identificeren.)

"Temidden van deze congregatie zei Bodhisattva Geesteskoning(1) tot de overige Bodhisattvas: 'Boeddhakinderen, in deze Wereld van Verduren, dat wil zeggen in het [boeddha-]veld van Sakyamuni Boeddha, is een eon gelijk aan een dag en een nacht in het Gelukzalige Land, het [boeddha-]veld van Amitābha Boeddha; ..."

Op deze manier volgt er een opsomming van Boeddhalanden die iedere keer maar weer een heel korte levensduur hebben vergeleken met een daaropvolgend, nog hoger, Boeddhaland. De korte lijst eindigt met de mededeling dat het laatste, een onvoorstelbaar lang leven hebbend land dat is van de "Boeddha Meest Verheven in Goedheid, die gevuld is door Bodhisattva Samánta-bhàdra en de Bodhisattvas die zijn praktijk perfectioneren."

In boek acht, dat gaat over de Vier Edele Waarheden, was het Manjushri Bodhisattva die wijze woorden had over de Wereld van Verduren, dat wil zeggen, over onze wereld, de wereld waarin de Leer van Sakyamuni Boeddha gepredikt wordt. Het is een wereld waarin we maar geduldige verdraagzaamheid hebben te betrachten willen we er een beetje netjes doorheen komen. Daarin hebben dan beide Dharma-broeders, Manjushri en Samantabhadra dezelfde opinie.

Het is hier de eerste, en meteen ook de laatste keer dat de Avatámsaka Soetra spreekt over Amitābha Boeddha(2). De tekst heeft het over de levensduur van zijn Gelukzalige Land.
Er zijn drie Soetras gewijd aan Amitābha Boeddha; ze spreken wel over levensduur, soms in de hier genoemde context, maar soms ook in een andere.

De Amitāyurdhyāna, bijvoorbeeld, zegt:
Bovendien, Sári-putra, zijn de levensduur van deze Boeddha en zijn mensen onmetelijk, duren die levens limietloze asámkheyas van kalpas(3); daarom heet hij Amitāyus(4). En, Sariputra, sinds Amitābha Boeddha werd, zijn er tien kalpas verstreken.

Er wordt echter in geen van deze drie Soetras een levensduur-vergelijking gemaakt met die van deze mensenwereld, daarin is de Avatámsaka Soetra uniek.
Dat dit hele korte manuscriptje, dat wil zeggen, boek 31 van de Avatámsaka Soetra er is, is wellicht te danken aan het feit dat juist vóór het gereedkomen van de gehele Avatámsaka-collectie in ieder geval de Amitāyurdhyāna(5) aan de oppervlakte kwam, en als welkome nieuwe tekst bewonderd zal zijn door de samenstellers van de Avatámsaka. We moeten er kortom van uit gaan dat in ieder geval de Amitāyurdhyāna ouder is dan de Avatámsaka Soetra, immers, de laatste verwijst naar de eerste -- tenzij we willen aannemen dat boek 31 een latere toevoeging is. In dat geval hebben de samenstellers wel heel correct de thematiek van de rest van de Avatámsaka overgenomen.

Een eerste aanzetting tot een levensduur-vergelijking vinden we in de Pali Angúttara Nikāya, de Upósatha-vaggo, d.w.z. het gedeelte over die nacht waarop de maan vol aan de hemel staat zodat monniken en nonnen laat in de avond de wegen konden belopen om bijeen te komen voor de maandelijkse recitatie van de Regels.
In dit tekstgedeelte spreekt Boeddha de monniken toe en zegt,
"Monniken, vijftig menselijke jaren zijn niet meer dan een dag en nacht voor de beschermende devas [cattur-maha-rájika-deva]. Dertig van zulke [deva-]nachten is [in hun wereld] een maand; twaalf van die maanden is een jaar, vijfhonderd van dergelijke hemelse jaren is de levensduur van deze vier beschermende devatā."
Ook de vier beschermers van de kardinale windrichtingen zouden in verband gebracht kunnen worden met de vier grote zeeën (samudra of samudda - u = oe) die het antieke India bedekt moeten hebben. Zie daarvoor de pagina over het Grote Voortgaan en de bijlage ervan.


Het zijn ongetwijfeld deze vier, die ieder een van de kardinale windrichtingen bewaken, die de inspiratiebron zijn geweest voor de meditatie op de tien windrichtingen, meer bepaald in dat aspect waarin Boeddhas, Bodhisattvas en hun gevolg uit ieder van de tien (de vier plus de tussenliggende windrichtingen, plus het nadir en zenith) naar de plaats toestromen waar de Boeddhalering wordt gepredikt.




We zien hier dat vanaf boek 27 een aantal belangrijke themas opnieuw aan de orde komen, de meditatie op de mándala aan werelden, de supranormale vermogens, en hier, in boek 31, het thema tijd dat in veel uitgebreider vorm aan de orde kwam in boek 6.

Noten
Zie de bijlage bij boek 35 voor de levensduur van Boeddha of het eeuwige Boeddhaschap.
(1) De naam vinden we al in boek 30, hetgeen aangeeft dat hier een opeenvolgende serie manuscripten is die bij elkaar horen.
(2) In Vlaanderen is de traditie ontstaan om te spreken over het Reine Land. De technische term is sukhāvati; sukha = gelukzalig, en vati zoiets als 'de weg (van geboren zijn)'. Zie voor Het Gelukzalige Land ook de laatste alinea op de pagina migratie.
(3) Wat asámkheyas van kalpas zijn weet niemand meer, hoewel er wel over gespeculeerd wordt.
(4) Amitāyurdhyāna: de meditatie op Amitāyus, de Boeddha van Oneindig Leven.
(5) We zien hier de ene Boeddha aangeduid als enerzijds Amitābha, en anderzijds als Amitāyus. Het heeft de latere Nyingma-school van het tibetaanse Boeddhisme, als andere stromingen, er toe gebracht de eerste naam te koppelen aan Oneindig Licht, en de tweede aan Oneindig Leven. Die mening wordt aan het eind van de 20ste, begin 21ste eeuw vooral verkondigd door Penor Rinpoche, het hoofd van de Palyul-stroming binnen de Nyingmapa.



Naar de startpagina

Naar het volgende boek

Het woord Bloemenkrans staat voor Perfecties die we kunnen behalen en dan als het ware aanbieden aan Boeddha die ons geleerd heeft wat die Perfecties zijn en hoe ze vergaard moeten worden.

Een engelse vertaling werd uitgegeven door Shambala


Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme