Uit het archief van www.buddha-dharma.nl







Vervolg van pagina 1



Opmerking:
Dat de handelsbetrekkingen met Bengalen aan de andere kant van de gelijknamige baai intensief waren, en lange tijd intensief zijn gebleven, veronderstelt ook historicus Perween Hasan wanneer hij zegt dat de Birmese boeddhistische architectuur van de achtste tot de elfde eeuw, in vergelijking met de pre-twaalfde eeuwse architectuur van Bengalen "direct heeft bijgedragen tot de wederinvoering van de vierkante Bengaalse moskee van de vijftiende eeuw." Hij vergelijkt de klokvormige koepel bovenop het vierkante hoofdgebouw van de Bengaalse moskee met de pre-islamitische boeddhistische architectuur (dat wil zeggen, met de stoepa). (The Rise of Islam and the Bengal Frontier, R.M. Eaton, Berkeley 1993, p. 62)
Hij had ook kunnen vergelijken met de stoepas in de Andhra-regio en in Bihar, maar heeft dat niet gedaan. Komt dat omdat er minder nationale handelsbetrekkingen waren, en meer internationale? Was de centrale heuvelrug voor bengaalse (of voor Gujarati handelaren aan de andere kant van de taartpunt) zo onneembaar of zo gevaarlijk? Ook de bovengenoemde Ray beschrijft de nationale handelsroutes van India voornamelijk in termen van kust- en riviervaart, en spreekt minder van routes over land.



Er is opgemerkt (M.N.Pearson, Merchants and Rulers in Gujarat, 1976) dat deze boeddhistische handelaren niet integreerden in de samenlevingen waar ze werkzaam waren. Daar tegenover moet gesteld worden dat ze zich in India, vanwege hun afwijzen van per post-Boeddha manuscripten binnen de collectie van de Purāna bepaalde samenlevingsorde, buiten de hinduïstische, of pre-hinduïstische samenleving bevonden, en zich daarmee ook niet konden vestigen in beroepen die per kaste waren voorbehouden aan deze of gene groepering. Evenals de Joden in Noord-Europa hadden de boeddhisten in het vroege India geen andere keus dan te kiezen voor de zogenoemde vrije beroepen, waaronder die van handelaar. (Hetzelfde geldt voor de jaïn.)
Een tweede factor was dat deze handelaren bijna per definitie ambulant waren — er wordt niet voor niets zoveel gesproken over de waarde en waardigheid van kundige karavaanleiders. Als gevolg van die manier van leven: met oostenwind overzee, en met westenwind weer terug, konden ze zich niet hechten aan streken buiten India waar ze de helft van het jaar doorbrachten.
Er is anderzijds terecht opgemerkt dat boeddhisten, omdat ze zich niet gebonden voelden door reinheidsvoorschriften die zo'n groot bestanddeel uitmaakten van het kastestelsel, veel gemakkelijker contact konden maken met andere volkeren. En dat zal ertoe hebben bijgedragen dat bijvoorbeeld het grootste deel van de gezeten bevolking van Zuidoost-Azië kennis heeft gemaakt met het boeddhisme, en het heeft geïntegreerd in eigen leven en cultuur.



September 2025 De binnenkomst van het boeddhisme in de Shan-staat, ergens in de 3e eeuw, dus tussen de jaren 200 en 300, en de daaropvolgende regeerperiode van een vorst met de naam Anuruddha, is ook de ondergenoemde auteur ontgaan. Daarom is er een aparte pagina aan gewijd. De periode gaat dus vooraf aan die van het ondergenoemde Bagan met zijn geschiedenis waarop later, ook onder invloed van het tijdelijke Britse bewind, het verhaal, of de wens, over een verenigde natie is gebouwd.

Het volgende werd geschreven door Naydun in de Japan Today discussiegroep van 4 september 2005.

Tussen 500 en 950 was de Myanmaranse etnische groep vanuit het noorden geïnfiltreerd in een regio die door andere volkeren werd bewoond. Deze bewoners hadden zich al bekeerd tot de Indiase religie, met name tot het mahāyāna-boeddhisme van Bihar en Bengalen.

In 1044 besteeg koning Ana-wratha [Anu-ruddha] de troon van het Bagan-rijk. In 1056 brengt een Mon-monnik met de naam Shin Arahán(1) hem tot het boeddhisme [d.w.z. tot het theravāda-boeddhisme]. Onder koning Anawratha, die regeerde tussen 1044 en 1077, overweldigen de etnische Myanmarezen uiteindelijk de andere volkeren uit de regio, inclusief de Mon die eerder het zuiden domineerden. Zij brachten hun koninklijke familie, hun geleerden en vaklieden naar Bagan, maakten daarvan de hoofdstad en het bestuurscentrum van een officiële, tot een zekere orthodoxie teruggekeerde vorm van hīnayāna, de theravāda. De officiële datum wordt inderdaad gegeven als 1056. Een jaar later zouden enthousiaste nieuw-theravāda-monniken onder zeil gaan naar Ceylon (Sri Lanka) om daar een tot minder dan 10 volledig gewijdde monniken-sangha nieuw leven in te blazen, respectievelijk hun nieuwe sub-traditionele filosofie over te dragen. Dit was het beginpunt van Bagan's grootheid, die nog werd versterkt door de Mon artistieke traditie. Het enorme aantal kloosters en schrijnen [tempels] dat over een periode van 200 jaar gebouwd zou gaan worden, werd mogelijk gemaakt door een welgevulde staatskas.
[De bouw zal ongetwijfeld op dezelfde manier gestalte hebben gekregen als de bouw van het Cambodjaanse Angkor Wat.]

Naar pagina 1
Naar deel 2:

Boeddhisme van de Lahu | 2010; boeddhisme naar grensregio | 2017; De Rohingya, gewapende conflicten | De geschiedenis van Bagan | A concise history of Buddhism







Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme