DE BLOEMENKRANS SOETRA

Avatámsaka Soetra


DEEL TWEE

Boek Zevenendertig


Manifestatie van Boeddha
Bijlage 3





"Hoe zouden de Bodhisattva-Mahāsattvas het Boeddhalichaam moeten zien ... ze zouden Boeddha overal moeten zien ... want Boeddha's lichaam is niet-fysiek en manifesteert zich voor het welzijn van de levenden."

Over het werkelijke lichaam van Boeddha, de Dharma-kāya, werd onderandere al gesproken bij de behandeling van boek 2, en boek 4. Volgens de late Kleine Voertuig-traditie, de Lokòttaravāda, is Boeddha bovenwerelds. Die opvatting deelden ze met de Mahā-sānghika, de voorloper van de mahāyāna.
De denkrichting van de vroegste Sthāvira-vāda of vroege thera-vāda tot en met de huidige thera-vāda-traditie, of Pāali-traditie zoals we het hier noemen, kant zich nog steeds tegen een opvatting van Boeddha als bovenwerelds. Een van hun argumenten is dat hiermee Boeddha gelijkgesteld zou kunnen worden met de Algod Brahma uit het hinduïsme. Boeddhisme, ook de mahāyāna, wijst concepten als Algod, Alschepper, of Alvernietiger af.
De mahāyāna legt er dan ook de nadruk op dat Boeddha is-gelijk het Dharmalichaam (Dharma-kāya) is, en dat deze Dharma-kāya Wijsheid is, de kennis van het bestaande, in boeddhistisch perspectief.




"De Boeddha, de Werkelijk Verlichtte, de onovertroffen geneesheer(1) ... die gedurende ontelbare eonen het Dharma-medicijn ontwikkelde en perfectioneerde ... waarmee hij in staat is alle aandoeningen van de mensen te genezen."

Even later wordt die genezende kwaliteit van de Boeddha-Dharma nog eens herhaald in een ander voorbeeld:
"Het verheven wensvervullende juweel dat Boeddha's lichaam is. [Wanneer] de wezens zijn naam zien ... [en] horen, ... zijn waardigheden prijzen ... ontsnappen ze aan de pijnen van geboren worden en sterven."

Wat Boeddha's lichaam is werd hierboven al aangegeven. Hier wordt het het wensvervullende juweel genoemd, en wordt de mens gemaand die naam te zien, te horen, en te prijzen. Dat is wat de latere Japanse Reine Land-traditie dan ook gaat doen.
In die tussentijd is er dan een Soetra aan het licht gekomen die de Soetra over de Helende Boeddha (Bhaisájya-raja Sutra) heet, waarin de twaalf geloften staan opgesomd die de Bodhisattva aflegde bij de aanvang van zijn streven naar Boeddhaschap. De zevende gelofte zegt,
"Ik leg de gelofte af dat, nadat ik opnieuw geboorte zal hebben gevonden en [daarna] Volmaakte Verlichting, zij die gekweld worden door ziekten, zij die niemand hebben tot wie ze zich kunnen wenden, zij die zonder toevlucht zijn, zonder thuis - deze arme en miserabele wezens zullen, zodra mijn naam hun oor bereikt heeft, allen vrij zijn van ziekten en pijn; ze zullen perfect gezond zijn naar lichaam en geest. Ze zullen familie, vrienden en eigendom in overvloed hebben, en zullen naar de verheven Verlichting van Boeddha gevoerd worden."

Op basis van deze, moeten we toch zeggen, zeer late mahāyāna-tekst hebben de Japanse Shingon- en een aantal Himalaya-richtingen een praktijk gevestigd waarbij geneeskunde meer is dan traditionele, danwel moderne medicijnen toedienen. Het is ver verwijderd van de tijd waarin de Dharma het geneesmiddel voor mentale aandoeningen is, en waarin we er naar streven om niet meer te lijden aan het lijden, dukkha-dukkhatā zoals de vroege Bahu-çrutīya-traditie dat noemde(2). Bahu-çrutīya betekent 'veel gehoord', 'veel geleerd'.

De traditionele kruidengeneeswijze, So-ba Rig-pa, in Bhutan wordt uitdrukkelijk met boeddhisme verbonden. Op basis van de leer dat onwetendheid de oorzaak is van lijden (duhkha), en lijden de oorzaak van Verlichting niet bereiken, is daar de theorie ontstaan dat de drie mentale vergiften: begeerte, agressiviteit en 'mentale duisternis' (onwetendheid) de respectieve producenten zijn van wind, gal, en slijm, die volgens deze traditionele leer de oorzaak zijn van ziekte.
Het spreken over wind, gal en slijm heeft sterke overeenkomsten met de Europese Middeleeuwse opvattingen over ziek zijn en beter worden.

In de kleur van de figuur van deze boeddhafiguur, alsook in andere Himalaya-voorstellingen, van bepaalde Manjushri-voorstellingen tot Mahā-kāla, de Grote Tijd (die alles en iedereen opvreet), zien we de invloeden van het hinduïsme, en meer bepaald van de verering van de hindugod Krishna. Krishna wordt niet zelden voorgesteld als een blauw (krsh) wezen. Nu heeft de kleur blauw misschien niet veel te maken met heelkunde, maar Krishna is wel bekend komen te staan als de speelkameraad van koeienwachtstertjes, de gopi. Tot op de dag van vandaag is een bepaalde groepering van hindus, Krishna-aanhangers, belast met het vergaren en distribueren van koeienmelk, en melk, dat weten we, is goed voor elk: een medicijn, als het ware.
Dit gegeven moet aansprekend zijn geweest voor de Himalaya-volkeren die hun voortbestaan zozeer te danken hebben aan yakmelk. En dit zal het zijn geweest dat thanka-schilders uit die streken er toe heeft gebracht Bhaisáya-guru Boeddha (spreek: bhaisáádja), de Helende Boeddha, de huidkleur donkerblauw mee te geven.

Dat het verhaal over dit concept heel complex is, hebben we al begrepen. Het wordt nog gecompliceerder wanneer we zien dat de Newár-cultuur van Nepal, en met name Kathmandu, de Helende Boeddhafiguur in een standbeeld afbeeldt, pot geneeskrachtige kruiden in een hand, en de andere hand in het gebaar van geven, en het de naam van de bodhisattva Manjushri geeft. (Dat deel van de wereld schrijft ee waar het nederlands i bedoelt: Manjushree = Manjushri, en de rest van de wereld spreekt het nederlandse u uit als oe.)
Het hier getoonde beeld uit de Newar Manjushree-tempel in Kathmandu is dan bovendien door hindu-devoten, c.q. voorbijgangers voorzien van de tilák op het voorhoofd, waarmee ze hem inschalen in de eigen religie.





Noten
(1) In de Milinda-panha, het verhaal over het gesprek tussen koning Menander en een monnik, heeft de monnik het over Dhamma-osádha, het medicijn dat Dhamma (Dharma) heet.
(2) "We gaan meditatie [samā-patti(*)] binnen door te zien hoe de samengesteldheden [dwz. ons lichaam] lijden [samskāra-duhkhatā], maar we zien niet hoe we lijden aan het lijden [duhkha-duhkhatā], noch zien we het lijden dat gepaard gaat met veranderlijkheid/vergankelijkheid [parināma-duhkhatā]."
(*) Zie voor samā-patti de Lankāvatāra Soetra, voetnoot.





"Het is als wanneer de wereld op instorten staat(1); daar is geen meester, geen maker, en toch komen er spontaan vier stemmen uit voort.
Stem een zegt, 'jullie zouden moeten weten dat het welbevinden in het eerste meditatiestadium [samādhi], dat vrij is van het (Skr.) duhkha (of [Pāli] dukkha) dat gepaard gaat met verlangen, die sfeer van verlangen(2) ontstijgt.'.... [de wezens die hierop mediteren] zullen aankomen in een Brahma-wereld.
Stem twee zegt, 'jullie zouden moeten weten dat het welbevinden in het tweede meditatiestadium, dat zonder wikken en wegen is, voorbij de Brahma-werelden gaat.' .... [de wezens die hierop mediteren] zullen aankomen in een wereld van licht-geluid.
Stem drie zegt, 'jullie zouden moeten weten dat het welbevinden in het derde meditatiestadium, dat geen fouten kent, voorbij de sfeer van het licht-geluid gaat.' .... [de wezens die hierop mediteren] zullen aankomen in een sfeer van universele zuiverheid.
Stem vier zegt, 'jullie zouden moeten weten dat de rust in het vierde meditatiestadium voorbij gaat aan de sfeer van universele zuiverheid.' Wanneer ze dit horen zijn deze wezens als vanzelf in staat het vierde stadium te bereiken; ze laten het lichaam van universele zuiverheid achter en worden herboren in de sfeer van onmetelijke resultaten.
Deze stemmen hebben geen meester of schepper - ze zijn ontstaan op basis van de kracht van de wezens' goede handelingen."


De 'wereld die op instorten staat' mag gezien worden in het licht van de cakka-vatta-siha-nāda sutta die in boek 23 en boek 35 al ter sprake kwam.
Het aan zijn eind komen van de wereld kan ook begrepen worden zoals aangegeven is in boek 35.

Evenals in bijlage twee van dit boek wordt hier geen onderscheid gemaakt tussen de meditatieve wereld en de fysieke, en gaat de meditator, als gevolg van een succesvol verlopen meditatie, van meditatiestadium naar meditatiestadium, naar steeds verfijnder bestaanssferen.
Wie niet wil aannemen dat dit min of meer fysiek het geval is in de vorm van wedergeboren worden, kan het ook nog interpreteren in het licht van "een ander mens" worden als gevolg van een in aanraking komen met "een andere wereld" of "nog onontgonnen oorden" binnen je eigen wezen.

De tekst voegt er nog aan toe, "Als je in de mensenwereld of die van de deva [hemelse sfeer] wedergeboren wil worden, dan dien je de 'wortels van het goede'(3) te planten."
In deze passage worden de niet-menselijke wezens aangesproken.




Noten:
(1) De Sāriputr-ā-bhidharma-shāstra die tot de dharma-gupta-stroming behoort spreekt over samādhi binnen het kader van een ontelbaar aantal te begane Wegen (mārga), en op iedere weg zijn de componenten samādhi en wijsheid (prajñā) de belangrijkste. Wanneer we nadruk leggen op 4, dan komen we uit bij de Kleine Voertuig-tekst over de dhyāna.
(2) De sfeer van verlangen, kāma-loka, zie bijlage 2 bij dit boek.
(3) Zie boek 23 en boek 25.




Dit gedeelte over Boeddha's stem sluit als het ware af met een aanduiding van wat nirvāna is, en met een lofzang op de mahāyāna. Over nirvāna zegt de tekst,
"Nirvāna is in ruste [of rust], is niet-samengesteld, is welbevinden, is voorbij alle branden [van verlangen, pijn en de rest], en is voorbij alle uitdoven van als brand aanvoelende [mentale] kwellingen."

Er wordt ook nog gezegd,
".... nirvāna is ongeboren en ontstaat niet. Als iets geen geboorte of ontstaan heeft, dan kent het ook geen uitdoving."

Ook boeken 20 en 25 gaan redelijk uitgebreid in op het begrip nirvāna. En op het eerste gezicht lijkt het alsof de eerste beschrijving in boek 37, die over nirvāna als rust, of als in ruste, in tegenspraak is met die in boek 25 waar staat
"Ze [de Bodhisattvas] zeggen niet dat nirvāna eeuwige rust is...".
Maar boek 25 gaat over het ophouden van het babbelen in de geest, over het ophouden met die voortdurende commentaarstroom in onze geest. De nadruk in de gegeven zin moet liggen op zeggen, en niet op is. Het zegt niets over zijn of niet zijn van nirvāna. Daarover gaat boek 37, en daarmee geeft dit boek 37 aan dat er slechts èèn ding is -- te onderscheiden in een aantal manifestaties -- waarvan de boeddhist zegt dat het "is": nirvāna, boeddhaschap, verlichting, wijsheid (budh / boeddh), de Dharma-kāya, en al die andere synoniemen die hiervoor gevonden kunnen worden.
Dat kan verwarrend overkomen wanneer we eerst lezen over wedergeboorte en de rest. De voorgaande boeken geven echter met ontelbare voorbeelden aan wat de ware aard van het fysieke is; het is leeg van essentie (sunyatā), en er wordt alleen maar over gesproken binnen het kader van een relatief weten (dat in redelijk oude bronnen sammati-ñāna wordt genoemd) van een relatieve waarheid, samvrti-satya.
De bespreking van boek 35 gaat over het eeuwige Boeddhaschap.






bijlage 4 | bijlage 5

Het woord Bloemenkrans staat voor Perfecties die we kunnen behalen en dan als het ware aanbieden aan Boeddha die ons geleerd heeft wat die Perfecties zijn en hoe ze vergaard moeten worden.

Een engelse vertaling werd uitgegeven door Shambala


Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme