DE BLOEMENKRANS SOETRA

Avatámsaka Soetra


DEEL TWEE

Boek Zevenendertig


Manifestatie van Boeddha
Bijlage 5





"Het is als, ...., het element vuur dat alle werelden in brand kan steken. Soms gaat op één plaats het vuur uit, maar denk je dat daarmee het vuur in alle werelden gedoofd is?
— Nee."


In de bespreking van boek 27 werd al gewezen op een heel oude meditatie op het element vuur, een meditatie die beslist voor-boeddhistisch is. Dat vinden we ook bewezen in twee andere teksten, uit de Nikāya- en Āgama-collecties, de een de Adīta-paryáya sutta, en de ander een gesprek met de asceet Àdji Vàdja-gotta (schrijf: Aggi Vacchagotta, een Sutta uit de Middellange Predikingen)(1).
Het is het gesprek met Vàccha-gòtta (Àdjie uit de Vàdja clan[gotta]) waar dit gedeelte uit boek 37 naar verwijst. De asceet vraagt Boeddha, naar de aard van die tijd, het hemd van het lijf over kwesties van leven en dood, vragen die in het Engels worden omschreven als zijnde in de trant van "how high is the sky?" Wie heeft daar een antwoord op.
We moeten echter niet vergeten dat er in de vedische en laat-vedische tijd denkrichtingen waren die er als het ware een soort catechismus op nahielden. De asceet die alle vragen en antwoorden uit het hoofd geleerd had was de beste en zou zeker het gestelde doel bereiken. De vragensessies uit bv de Brhad Arányaka Upanishad zijn daar een sprekend voorbeeld van. (Zie ook de pagina over de migratie van volkeren, noot 4.)

Wat in dit tekstgedeelte opvalt is dat ze de gevestigde opvatting uit het Kleine Voertuig in een nieuwer en radicaler licht zet. Het vuur staat hier voor die niet uitgewerkte "karmische restanten" die in een gewoon mensenleven er voor zorgen dat er wedergeboorte is, dit met uitzondering van de Verlichtte, de Arhat. Wanneer de Arhat nirvāna bereikt heeft, is zijn kaarsje uit, is er geen levensvuur meer dat misschien ergens anders weer opnieuw kan ontstaan. Dat is de opvatting over het individuele levensvuur, het "onaffe" karma.

De mahāyāna met zijn nadruk op eeuwig actief boeddhaschap, en op nooit ophoudende bodhisattva-activiteiten doorheen het universum, aanvaardt het volledig uitdoven - in de zin van geheel en al buiten samsára geraken - van de Verlichtte Bodhisattva-Mahāsattva niet -- zoals we op heel wat plaatsen doorheen de Avatámsaka Soetra hebben kunnen zien. Dit Grote Voertuig werkt, en dat merken we heel goed in dit zevenendertigste boek, naar het transformeren van het persoonlijke karma naar het bovenpersoonlijke worden van de grote Boeddha-schuine-streep-Bodhisattvakracht die in de wereld is en blijft.




Noten
(1) Uit de Aggi Vacchagotta Sutta. Nadat de asceet zijn vragen heeft afgevuurd, en hij op geen van hen een antwoord heeft gekregen dat appelleert aan zijn culturele achtergrond, zegt Boeddha:
"Nu, Vaccha, nu zal ik eens een paar vragen stellen. Antwoord zoals het je goeddunkt.
Dus wat denk je hiervan, Vaccha; Stel, er zou vlak voor je een vuur branden, zou je het dan kennen [zien]?
— Gótama, dat zou ik zeker.
Stel, Vaccha, dat iemand je zou vragen, 'op basis van wat brandt dit vuur?' Hoe zou je dan antwoorden?
— Gótama, dan zou ik zeggen dat het brandt op basis van twijgen en [droog] gras.
En als dat vuur zou uitdoven. zou je dat dan weten?
— Gótama, dat zou ik zeker.
En als je nu gevraagd zou worden naar welke richting het vuur gedoofd zou zijn, Vaccha, naar het oosten, het westen, het noorden of het zuiden. Wat zou dan je antwoord zijn?
— In welke richting? Dat kun je niet zeggen, Gótama. Het vuur brandt op grond van twijgen en gras, en wanneer die opgebrand zijn is het vuur ook uit.
Zo is het ook met het lichaam van iemand die naar de overzijde [nirvāna] is gegaan, Vaccha. Wanneer [bij het sterven] het lichaam [van zo iemand] is achtergelaten, de wortels ervan doorgesneden zijn, als een boom die volkomen ontworteld is, dan komt het in de toekomst niet opnieuw tot ontstaan. Een die aan de overzijde is aangekomen is volkomen vrij van het compulsieve lichamelijke leven.
...." (In een vertaling van Ñanamoli bhikkhu)


Over karma.
"Het planten van een klein beetje wortels van het goede (en boek 25), en in de nabijheid van boeddhas uit het verleden moet gebeuren in het corpus aan kwellingen dat verbonden is met geconditioneerd [of samengesteld] zijn, en dan bereikt het de sfeer van de niet-geconditioneerde ultieme kennis ... omdat deze kleine hoeveelheid 'wortels van het goede' niet verenigbaar is met de kwelling van geconditioneerd [of samengesteld] zijn ... [Dit] kleine beetje 'wortels van het goede' ... kan zeker alle kwellingen in rook doen opgaan, en het kan iemand uiteindelijk in staat stellen nirvāna-zonder-substraat te bereiken, want de essentie van dit kleine beetje 'wortels van het goede' is ultiem."

In de eerste plaats wordt hier gezegd dat "men al doende leert", dat we alleen maar met en door ons alledaagse relatieve leven in staat zullen zijn er de werkelijkheid van te leren inzien. Je afsluiten in een zelfgeschapen paradijsje en denken dat het ook zo wel lukt, Verlichting bereiken, is een van de vele vormen van op-zijn-kop denken.
Omdat het ultieme alleen maar te bereiken is door het relatieve dagelijkse bestaan te observeren, zijn boeddhisten die er werkelijk mee aan de slag zijn gegaan ook heel dappere mensen — want je komt nogal wat tegen, in die observatie!

In de tweede plaats wordt hier opnieuw gezegd dat, alles gezegd en gedaan, samsāra, de cirkelgang van geboren-worden-en-sterven en nirvāna in essentie niet van elkaar verschillend zijn, en dat we ze alleen maar in onze nog onwijze geest verschillend maken. We redeneren niet door "tot op het gaatje" en blijven graag hangen in analyses van de onmiddellijk ervaarbare werkelijkheid zonder de ware aard daarvan te willen zoeken.


Over pelgrimeren.
"Als iemand de grond waarover Boeddha heeft gelopen eert, of een grafheuvel of schrijn, dan zal ook zo iemand de 'wortels van het goede' verwerven, en de gelukzaligheid van de Wijzen."

Uit de Kleine Voertuig Mahā-pari-nibbāna Sutta:
"Ānanda, er zijn vier plaatsen die, wanneer de toegewijde deze ziet, emoties in hem/haar oproepen. Welke zijn deze vier? 'Hier werd de Tathāgata geboren' is de eerste. 'Hier bereikte de Tathāgata de verhevenste Verlichting' is de tweede. 'Hier zette de Tathāgata het Dharma-wiel in beweging' is de derde. 'Hier bereikte de Tathāgata nirvāna-zonder-substraat' is de vierde."

De vier zijn achtereenvolgens: Lumbini in Nepal, Bodh-gaya, het hertenpark nabij Varanási, en Kushinágar. De laatste drie liggen in Noord-India.

Latere tradities hebben andere en meerdere pelgrimsplaatsen aangewezen. Zo gaan de Chinese Boeddhisten graag naar de vier heilige bergen die in verband worden gebracht met de Bodhisattva-Mahāsattvas Avalokiteshvara (Quan Yin), Manjushri (Wenshu), Ksiti-garbha (Dizang), en Samanta-bhadra (Pu hsien).
In Japan volgen aanhangers van de Shingon-traditie graag een lange wandelroute over het eiland Shikoku langs 88 gedenkplaatsen die verbonden zijn met de Shingon-stichter Kōbō Daishi (daj-iesjie).
De Tibetanen houden, naast de vier heilige plaatsen in Nepal en India, het Manosarovar-meer en de berg Kailash in ere.




Terug naar de eerste pagina

Naar het volgende boek

Het woord Bloemenkrans staat voor Perfecties die we kunnen behalen en dan als het ware aanbieden aan Boeddha die ons geleerd heeft wat die Perfecties zijn en hoe ze vergaard moeten worden.

Een engelse vertaling werd uitgegeven door Shambala


Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme