Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






KUMARAJIVA

De zijderoutemonnik en belangrijkste van de vroege vertalers in China

Kumārajīva en Daoan (Tao-An), tijdgenoten-vertalers

Zoals op pagina twee al gezegd, waren Kumārajīva en Daoan tijdgenoten. Ze hebben zelfs een tijdlang in dezelfde stad gewoond, zonder dat ze overigens werkzaam waren in hetzelfde vertaalbureau.

Daoan (of Tao-An) werd, zoals u al hebt kunnen lezen, geboren in 312, en overleed in 385. Zijn familie genoot enig aanzien in de Hopei-provincie. Daoan, zegt de biografie, werd al op jonge leeftijd wees, en trad op 11-jarige leeftijd in als postulant.
Goed bekend met de Klassieken, d.w.z. de werken van het filosofische daoïsme en het confucianisme, leek Daoan voorbestemd vertaler te worden. Vertalen heeft hij inderdaad doorheen heel zijn monniksleven gedaan, maar meer nog was hij samensteller van biografieën en compendia van boeddhistische literatuur.
Daoan leek in eerste instantie gegrepen te zijn door de Ánapána-sati sutta (hier wordt de Pāli-vorm gegeven). De Anapana-sati sutta, die door de eerste echte immigrant-vertaler, de Parth Anshigao, China binnen werd gedragen, behandelt de meditatie op de inkomende en uitgaande adem bij de punt van de neus — pana (Pāli) of prana (Sanskriet), de adem, is van oudsher een basisbestanddeel van zowel het religieuze vedische denken, als van een gezondheids-theorie die daaruit voorkomt.
Daoan vergeleek anapana met het indigene chinese denken over de grove en verfijnde adem, en meer specifiek met de daoïstische tu-na techniek, en we moeten min of meer begrijpen dat hij moeite had een verschil te zien tussen de indiase, resp. de chinese opvatting en achtergrond van concepten zoals adem, en iets later van een begrip als ledigheid (sunyā).
Dit nog niet kunnen doorzien van de indiase religieuze fundamenten van boeddhistische concepten zoals die na verloop van tijd in China bekend raakten, zou de rode draad worden door Daoan's leven. Daarover later meer.

De correspondentie die Daoan met Kumārajīva had ging voornamelijk over de zogenaamde prajña-literatuur van het boeddhisme, die canonieke werken waarin het thema ledigheid sunyā in het Sanskriet voorop stond. (Zie voor het concept sunyatā de Diamant soetra.)

Al vrij vroeg in zijn vertalers-carrière was Kumārajīva er in geslaagd het boeddhistische concept 'noch bestaan, noch niet-bestaan' helder te krijgen aan de hand van de geschriften van de geleerde monnik Nāgārjuna. In het chinees wordt 'noch bestaan, noch niet-bestaan' vertaald met fei you (spreek: jow) fei wu, in het Sanskriet van Nāgārjuna wordt het gegeven als atthitā (bestaan) en natthitā (niet bestaan), of als sat (zijn), resp. asat (niet-zijn).
Kumārajīva die Nāgārjuna's Zangen van het Midden had vertaald, baseerde zich uiteraard op het eerste vers uit het eerste hoofdstuk:
"Er is nergens ook maar een bestaande te vinden dat uit zichzelf ontstaan is, of uit iets anders, of uit beide, of uit een niet-oorzaak. Het levensproces(1) is zonder begin of einde(2). Er is noch begin, noch einde."
En hij kende vers 7 uit datzelfde hoofdstuk:

"Omdat een ding dat bestaat, of niet-bestaat, of zowel wel als niet bestaat niet geschapen is, kun je in die context toch niet van een scheppende kracht spreken?"(3)




Noten:
(1) Levensproces: samsara.
(2) Einde: koti dat ook wel wordt gegeven als 'grens'.
(3) "Scheppende kracht" wordt hier gegeven als hetu, dat in andere contexten eerder wordt gezien als "voorwaarde".
Het hele concept is gebaseerd op Boeddha's uitspraak in de Aggi-Vacchagotta Sutta (spreek: àdzjie vàdzja-gotta - 'g' als in 'good') zoals die bewaard is gebleven in de Pāli-Canon, en waar hij spreekt over het lichaam van Boeddha: "'Geboren' is niet van toepassing; 'niet geboren' is niet van toepassing; 'geboren' en tegelijkertijd 'niet geboren' is niet van toepassing; 'noch geboren', 'noch niet geboren' is niet van toepassing'."




Van die indiase religieus-filosofische achtergrond was Daoan niet of niet voldoende op de hoogte. Wanneer hij concepten als zijn en leegte hanteerde, zette hij deze af tegen wat daarover was vastgelegd in de oude chinese filosofieën. (En anderzijds was Seng Chao er wellicht niet helemaal in geslaagd zijn meester Kumārajīva volledig in te seinen over het chinese denken.)
Wanneer Daoan dan geconfronteerd wordt met een begrip als ledigheid (sunyā), dan baseert hij zich op de School van het Oorspronkelijke Niets, waarvan niet aangetoond is kunnen worden dat dit een boeddhistische stroming was. Ook Daoan hanteerde het begrip Het Oorspronkelijke Niets. Dat niet alleen, hij had, in tegenstelling tot het Sanskriet dat alleen maar sunyā kent, de keuze uit twee woorden: wu, niets, en kong of kung, leeg of niet-bestaan.

De anonimus die aan het woord gelaten wordt door Richard Russel (zie pagina 2) meldt dat Daoan's leegte-filosofie als volgt luidde:
[in deze filosofie] argumenteerde hij dat "wu [nietsheid, of niet-zijn] bestond voor de oorspronkelijke transformatie (het aan het licht komen van de dingen) ; dat kong [leegte of niet-bestaan] het begin van alle vormen was; dat is wat we bedoelen wanneer we spreken over Het Oorspronkelijke Niets."(5)

Het is verleidelijk om deze opvatting in bijbelse zin weer te geven als 'in den beginne was er niets (wu), en (in) het niets was ledigheid (kong), en uit ledigheid ontstonden de dingen.'
We moeten Daoan echter recht doen. Hij beschouwde wu en kong dan wel als substanties in zichzelve, maar heeft nooit gesteld dat zij, of een van hen een Scheppende Kracht was. Ook Daoan lijkt te hebben verstaan dat kong een voorwaarde is voor de dingen, niet de schepper. Vergelijk het met de dageraad. We kunnen zeggen dat de dageraad de voorwaarde is voor zingende merels, maar we kunnen niet zeggen dat de dageraad de schepper is van zingende merels.

Beide denkers-vertalers, Kumārajīva en Daoan, zijn er in hun correspondentie niet in geslaagd tot elkaars denkwereld door te dringen, omdat ze van die denkwereld niet of niet voldoende op de hoogte waren.


Noot:
(5) Zo wordt het gegeven in de Ming Zeng Zhuan chao, de biografieën van Beroemde Monniken.




De biografie van Daoan laat ook zien waarin hij groot was. Tegen het einde van zijn leven beseft Daoan dat deze moeilijke boeddhistische concepten hem boven de pet gingen. Maar hij was er wel van overtuigd dat hier de waarheid lag, en wilde die prediken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij niet lang voor zijn dood zijn gemeenschap van 400 of 500 monniken verzamelde voor een groot beeld van Maitreya, de komende Boeddha, en met hen de gelofte aflegde in Tushita wedergeboren te willen worden, de bovenwereldse sfeer waar Maitreya verblijft in afwachting van zijn naar de aarde komen, om daar aan de voeten van de komende Meester het juiste begrip te verwerven, om dan samen met hem naar de aarde te komen om de juiste Dharma opnieuw te prediken.

Daoan's ceremonie van een wedergeboortegelofte afleggen als zodanig kan, althans in deze vorm, nieuw zijn geweest. De opstelling van de drie Boeddha-stadia was dat niet. Traditionele Chinese tempels tonen een configuratie die oorspronkelijk gekopieerd zou kunnen zijn geweest op een aantal grotten in Kizil en Kóemtoera langs de noordelijke Zijderoute, en wellicht ook elders in die regio waarvandaan zoveel monniken naar China migreerden.
Daar, in Kizil, vond fotograaf Reza(1) een grot die de muzikantengrot is gaan heten; een soortgelijke grot is nagebouwd in het Dahlem-museum in Berlijn. Wie die muzikantengrot binnengaat ontmoet allereerst een beeld van Sakyamuni Boeddha, de Boeddha van de huidige tijd. Met de klok meelopend door een nauwe passage naar een tweede grotkamer vindt men Sakyamuni Boeddha in zijn liggende houding van parinirvana, het Verlicht Heengaan. Eenmaal teruggelopen door een tweede nauwe doorgang, rechtsom, altijd met de rechterschouder naar het vereerde beeld, ziet de bezoeker een afbeelding van Maitreya, de Boeddha van de toekomst boven de ingang, tegenover het beeld van Sakyamuni. Zo krijgt men als het ware een ervaring van het cyclische van de tijd, en van het komen en gaan van werelden of wereldsystemen.
Chinese tempels hebben deze grotopstelling weliswaar niet een-op-een nagebouwd, maar vaak genoeg, wanneer de tempel niet gewijd is aan Amitābha Boeddha of Avalokiteshvara bodhisattva, is de beeldenopstelling zoals beschreven is in de pagina over Maitreya, waar ook Daoan's (Tao-An) ceremonie ter sprake komt.

(1) Painted Buddhas of Xinjiang, 2000.




Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme