Uit het archief van www.buddha-dharma.nl







Het vierde Concilie

Het vierde concilie, zegt opnieuw de Birmese bron, werd gehouden op Sri Lanka, in de Aloka-grot, in het district Malaya, in ofwel 94 voor WJ, ofwel in 80 voor WJ.
Na twaalf jaren van opstand en hongersnood waren de bewoners van Sri Lanka aan het eind van hun latijn, en besloten de monniken een extra inspanning te leveren om de Boeddha-Dharma te behouden, want ook de monniken hadden te maken met moeilijke tijden, met alle gevolgen voor lichaam en geest.
Tijdens het bewind van koning Vatta-gámani Abbáya stelden vijfhonderd monniken, onder leiding van de eerwaarde Maha-dhamma-ràkkhita, de gehele canon op schrift, op palmbladen, de zogenaamde ola-bladen. Dit Concilie nam een jaar in beslag.
Het vijfde concilie
De twee volgende door de theravāda-stroming erkende concilies vonden plaats in Birma (Myanmar).
Bijna 1800 jaar na het vierde werd in de maand november van 1871 het vijfde Concilie georganiseerd in de stad Mandalay. Men had geconstateerd dat de palmblad-geschriften daar het niet veel langer zouden uithouden, en dat het noodzakelijk was een en ander opnieuw vast te leggen. Om voor de toekomst spel-, en andere fouten te vermijden koos men er voor om het geheel op 729 marmeren platen te laten inbeitelen. Onder leiding van de eerwaarde Jágara-bhivàmsa zagen 2400 monniken toe op de werkzaamheden die ondersteund werden door koning Mindon. De marmeren platen werden vervaardigd in de Loka-mara-jina-pagoda, en de hele onderneming nam 7 jaar, 6 maanden, en 14 dagen in beslag.
Na dit Concilie werd de gehele canon, nu inclusief de later aan de canon toegevoegde (Pāli) Abhi-dhamma (Hybr.Skr.: Abhi-dharma)- de verhandelingen over het mentale en fysieke - vertaald naar het Birmees. We kunnen zeggen dat met deze vertaling de tweede bloeiperiode van het Birmees boeddhisme aanbrak. Ze bracht bijvoorbeeld een Abhidharma-meester als Ledi sayadaw voort. De eerste bloeiperiode lag rond de totstandkoming van het kloostercomplex van Bagan. Zie ook de geschiedenis van Birma.
Het zesde Concilie
Op de vollemaandag van mei 1954 begon het zesde Concilie, en wel in de Maha-pásana Grote Grot, in Kaba-Aye, in de hoofdstad van Myanmar.
Na een periode van Britse overheersing had de boeddhistische gemeenschap behoefte de kennis en de beleving van het boeddhisme een nieuwe impuls te geven. Uit de theravāda-landen kwamen 2500 monniken bijeen onder leiding van de eerwaarde Révata (of Réwata). Er waren nog eens vijfentwintig andere landen present bij het bespreken van vragen die de aanwezigen opwierpen. Ook werden opnieuw de Geschriften, inclusief de Commentaren en Sub-commentaren onder de loupe genomen, en wel zo nauwkeurig dat sommige 'overlevenden' het er in 2005 nog over hadden. Dit Concilie kwam verschillende malen bijeen tussen de jaren 1954 en 1956.
Het vierde Concilie

In de eerste eeuw WJ vond het vierde Concilie plaats, en wel tijdens de regering van keizer Kánishka. Tot enige tijd geleden werd er van uitgegaan dat dit Concilie gehouden, in het vroegere Kashmir-Gandhara, in de plaats Jullunder werd georganiseerd, maar in 2005 kwamen ook namen als Kanzilwan (laatste regels) en Kutabal naar voren. In 2018 was er sprake van het jaar 141 westerse jaartelling, en van de plaats waarop nu de Sharda Schrijn staat waar de Pandits, brahmaanse oerinwoners van de vallei, eer brengen aan hun godin van wijsheid.
Het concilie stond onder leiding van de monnik Katyani-putra (spreek: katjaani-poetra; de zoon van de vrouw Katyani).
(In tegenstelling tot andere bronnen die menen dat het het Vierde, het Kashmir-concilie geleid werd door de monnik Katyani-putra, meent de goeverneur van Kashmir, steunend op andere bronnen, dat het Ashva-ghosa is geweest.)
Kanishka probeerde de kern van de Boeddha-Dharma te begrijpen door iedere dag een andere monnik uit steeds weer een andere richting te ontbieden en hem te ondervragen. Kanishka's methode, die tot op de dag van vandaag wordt afgeraden, leidde uiteraard tot grote verwarring, waarna hij het advies van een monnik opvolgde en een Concilie belegde. Daar werden verschillende Dharma-interpretaties naar voren gebracht en bijgesteld. Ook werden er Commentaren geschreven op teksten uit de "Drie Manden", de Leer, de Orderegels, en de Abhi-dharma. De meerderheid der monniken die aanwezig waren tijdens dit Concilie kon instemmen met wat hier op schrift werd gesteld.

Op 10 april 2010 maakte persbureau IANS bekend dat de koperen platen (tàmra-páta) waarop tijdens het Kashmir-concilie (delen van) de canon werden gegraveerd zijn gevonden door de welbekende historicus Mohammed Yousuf Taing.
Taing is een van diegenen die meent dat Nāgārjuna aan dit zes maanden durende concilie deelnam, en hij meent dat de voorzitter de Bengali Ashu Ghosh was. Hij meent ook, in tegenstelling tot Tara-natha, dat een plaats met de naam Kundalwan, het conferentie-oord, onbekend is.



Hiermee kwam de serie Concilies voor wat betreft de mahāyāna-stroming van het boeddhisme aan een eind. De tijden in het moederland waren er niet voor. Binnen de Indiase invloedssfeer kon boeddhisme zich onder externe en interne druk niet staande houden.

In 638 zorgt de koning Sron-btsan-sgam-po er voor dat boeddhisme in het tibetaanse rijk wordt geïntroduceerd. Tussen het jaar 648 en 650 begint een serie gewapende conflicten tussen enerzijds de tibetanen en anderzijds de turks-afghaanse en chinese heersers. Dat zal ca 100 jaar duren, tot 797. Het belangrijkste en eerste conflictgebied moet Chamba of Champa zijn geweest, de streek rond de noordwestelijke indiase plaats Dharamsala waar in de tweede helft van de 20ste eeuw de tibetaanse regering in ballingschap werd gehuisvest. Vanaf dat moment zal de aanraking met zowel het hinduïsme als het boeddhisme meer impact hebben. Omdat, zo zeggen historici, Champa nauwere contacten onderhield met het centraal-aziatische gebied, meer dan met het India uit de Gangesvlakte, is het niet verwonderlijk dat wat men hier meekreeg van de leer van de Boeddhas erg centraal-aziatisch gekleurd was. Of anders gezegd, de boeddhistische interpretatie van de Himalayas is ten diepste beïnvloed geworden door het Kashmiri saivisme, de leer rond de hindugod Shiva.

Op het moment van binnenkomst in Tibet was de Canon af; er kon niets eigens aan toegevoegd worden, geen canoniek werk waarvan openlijk of heimelijk gezegd kon worden dat het "bij ons" ontstaan was. Het is in dat licht dan ook niet verwonderlijk dat de Himalaya-tradities zich zijn gaan richten op Commentaren geschreven door zonen van het land, en niet op de Soetras die van elders kwamen. Dat blijft zo, ook al is de collectie Soetras en andere oudere canonieke geschriften voorbeeldig in het Tibetaans bewaard en op blokdrukprints in principe toegankelijk. Recente pogingen (midden 2005) deze canon te digitaliseren en op het Internet te plaatsen zullen er ongetwijfeld toe bijdragen dat het in Tibetaans boeddhisme geïnteresseerde publiek ten minste kennis zal kunnen nemen van de Kanjur, de Kleine Voertuigcollectie van het Sarvasti-vāda.

De Chinese, Koreaanse en Japanse stromingen hadden genoeg aan zichzelf, en waren ook niet in staat broeders verderop op de planeet te bezoeken.
In iedere regio werd een iets ander deel van het hele corpus van de Leer als uitgangspunt gehanteerd. De culturele verschillen tussen de diverse regio waren zo groot dat als vanzelf op tijd en plaats aangepaste sub-stromingen ontstonden met uit het volk zelf voortgekomen commentatoren, die hun voor-boeddhistische culturele bagage niet altijd thuis lieten.



Nu het zich over een groot grondgebied verspreid hebbende mahāyāna nog slechts beperkt canonieke teksten kan vinden waar alle stromingen tesamen uit putten en op bouwen, er dezelfde waarde aan hechten - zoals bijvoorbeeld de Lotus Soetra, maar ook de Avatámsaka Soetra - lijkt de animo tot het beleggen van Concilies niet meer aanwezig. Met het gestaag uitbreiden van de collectie canonieke werken, dankzij 150 jaar archeologisch onderzoek, geeft men nu eerder de voorkeur aan conferenties over deel-aspecten. Aan die conferenties nemen selecte gezelschappen deel; de gewone man en vrouw, monnik en non in de straat kunnen zich op de hoogte stellen van de resultaten van dergelijke bijeenkomsten.
Bovendien zijn er doorheen het hele mahāyāna-gebouw een redelijk aantal boeddhistische universiteiten, hogescholen, onderzoeksinstituten en opleidingscentra gekomen, die nieuwe methoden hebben gevonden om de Boeddha-Dharma te bewaren, te bestuderen en te verspreiden.
De nadruk lijkt in de 20ste en begin 21ste eeuw vooral te liggen op een kennismaking tussen de School der Ouderen van de theravāda, en het Grote Voertuig, d.w.z. de mahāyāna.





Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme