Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






CHINA

Deel 5


Klik naar de volgende bijdragen:







Xuminshan


Er bestaat een lijst van "de wereld's meest in gevaar zijnde gebouwen en plaatsen" die om het jaar wordt bijgewerkt door een non-profit organisatie in New York, de World Monuments Fund, zegt China's persbureau op 7 juni 2007.
De criteria voor plaatsing op de lijst zijn bedreiging door politiek conflict, door ongebreidelde stedelijke en industriële ontwikkeling, en door globale klimaatverandering.
Twee van die "endangered architectural and cultural sites" in China werden de eerste week van juni aan de lijst toegevoegd. Ten eerste zijn daar de uit de eerste helft van de twintigste eeuw stammende gebouwen in Shanghai, en de tweede is Xuminshan (spreek ongev.: sjü min sjan), een gebergte in de Ningxia Hui autonomous regio (spreek ongev.: ningsja hwei) waar meer dan 130 ca 1000 jaar oude grotten gevonden worden die voor een deel boeddhistisch erfgoed herbergen.
"De grotten zijn gedurende een zeshonderd jaar, tussen de vierde en de tiende-eeuw (tijdens de Noordelijke Dynastie) verfraaid met standbeelden, muurschilderingen en pilaren waarop teksten zijn ingebeiteld."
Een en ander is erg blootgesteld aan de weersomstandigheden, en er werd en wordt gevandaliseerd. De grotten staan op een nationale lijst van te beschermen sites en zijn in het recente verleden enigszins geconserveerd "met enkele cementen elementen". De WMF en de chinese overheid zijn van mening dat sommige ontwikkelingen moeten worden teruggedraaid en andere plaatsen vakkundig moeten worden gerestaureerd.

Van de ca 130 Xumin-grotten zijn er vandaag nog 20 intact. Ze zijn niet ver gesitueerd van de tombe van Djenghis Khan, de Gele Rivier, en de vindplaats van het ondergrondse terracotta leger, het Qinshihuang Mausoleum (spreek ongev.: sjien shuh hwang).
Sheila O'Connor die Xuminshan in oktober 2009 bezocht heeft niet kunnen vaststellen dat er veel vooruitgang is geboekt met het repareren en beschermen van de grotten. Ze zijn dan ook heel afgelegen gesitueerd, en men heeft goede wandelschoenen nodig om ze te kunnen bereiken.

Nanzhao in Yünnan


China.org legt er nog eens de nadruk op: de pré-communistische regimes waren "slavernij-maatschappijen". Dat lezen we op 17 januari 2021 in een artikel over de etniciteit de Bai die in de "staat Nanzhao" een tempelcomplex hadden in de Yünan-provincie, niet ver ten zuidwesten van de bekende berg Lushan in de Henan-provincie. In die periode, ergens tussen 618 en 907, maakte een plaatselijke handwerksman een inscriptie op een "tegel" (tile) waarop dan, in vertaling, staat: "Buddha sarira enshrined by the government" (lichamelijke restanten (sarira) van Boeddha door 'de regering' in een schrijn opgeborgen). "De regering" komt erg vreemd over, en 'een schrijn' zal dan wel een sarira-houder zijn. Doorgaans wilde de mannetjesputter ter plaatse wel dat zijn naam, en niet een anonieme aanduiding, op zo'n plaquette of tegel zou verschijnen. We zouden dan wel graag willen dat de vertaler alle componenten van het gebruikte karakter even blootlegt opdat we echt kunnen begrijpen wat er staat.

Nu waren en zijn die Bai het theravāda toegedaan, de verondersteld oudste leer waarin geen waardering is voor het jezelf op de voorgrond plaatsen. Dus in die zin zou het opschrift dan weer wel correct vertaald zijn.
Wat is opgegraven maakt nu deel uit van de stad Dali op de heuvel Wu-zhi. Er zijn veertien fundamenten van gebouwen aangetroffen en 17,300 "andere relieken waaronder potten". Er is ook sprake van pottenbakkerijen en crematoria "voor de koninklijke familie". Wanneer een en ander nu precies werd gebouwd staat er niet bij. De foto toont een van de grotten waaronder we een opschrift ontwaren.

Staatshuishouding en boeddhisme


September 2020
Er is een verschil tussen de geschiedschrijving van China en die van India, zeker wanneer we kijken naar de al dan niet aanwezige wens de buitenwereld op de hoogte te brengen van de eigen hsitorische stand van zaken. Waar er in India naar schatting 3 miljoen, in het sanskriet, en met de hand geschreven palmbladbundeltjes zijn, waarvan er misschien 10% is geïnventariseerd, is het aantal historische werken in China een stuk geringer. En waar er van hedendaagse indiase auteurs wel iedere maand een in het engels geschreven boek over eigen geschiedenis en cultuur verschijnt, zo dik mogelijk, vinden we wat dat betreft enkele werken waar chinese en niet-chinese auteurs samen aan hebben gewerkt, maar is de bulk van de in westerse talen verschenen literatuur toch geproduceerd door niet-chinese deskundigen, óver China, niet vanuit China, c.q. niet vanuit een chinees perspectief. In zijn "La bureaucratie céleste" (Gallimard 1968) schrijft Étienne Balazs dan ook dat de chinese literatuur en lectuur tot aan het "gezegende jaar 1949" (hij ironiseert) geschreven werd door de "fonctionnaire-lettré" (mandarijn) voor de "fonctionnaire-lettré", niet voor het "gewone" volk. En dus is het bijna vanzelfsprekend dat men er in het China van het verleden, en eigenlijk ook wel van het heden, nog minder behoefte aan heeft (gehad) de buitenwereld op de hoogte te stellen, want die hebben d'r niks mee te maken.

Wanneer we dus zoiets als de staatsfilosofie van China willen begrijpen, komen we onderandere terecht bij de hier geciteerde Étienne Balazs, en bij ondergenoemde Declercq. We hebben het dan over toen, damals, niet over nu, althans niet per definitie over nu.

Balazs deelt de invloed op, resp. de vorming van het staatsapparaat in drie groepen van beïnvloedende krachten in: het confucianisme (rujia), het legalisme (école de la Loi - fajia) en het daoïsme (daojia) (pp.26/7). Dat laatste laten we hier even buiten beschouwing omdat die invloed, komend vanuit een min of meer anarchistisch denken, minimaal is geweest.
Zijn beschrijving van het confucianisme komt er eigenlijk op neer dat we hier te maken hadden en hebben met een idealiserende levensvisie waar men nog steeds van onder de indruk is, maar die het aan wil of kracht heeft ontbroken om legaliserend bezig te zijn. Er zijn de idealen over de familie of clan, over de Wijze Koning/Keizer, over de moraal, over de harmonie tussen mens en natuur en dergelijke, maar een "het zal zo of zo gestalte gegeven worden" ontbreekt.

Die tendens treffen we wel aan bij de legalistische school. Die beschrijft Balazs als volgt: "... rationalistisch, realistisch, absolutistisch, etatistisch (état = Staat). Hij gaat verder met: "of het werkzaam (doelmatig) is, is het hoogste criterium dat geldt voor alle voorschriften die als doel hebben het prestige van de soeverein te vestigen, want de menselijke natuur is uiteindelijk slecht. ... Daarom is er een systeem van straf en beloning, het gebruikmaken van draconische wetten — zonder oog te hebben voor privileges — die op iedereen, zonder uitzondering worden toegepast. Kracht/macht komt vóór morele druk, het doel heiligt de middelen, het ideaal van macht is een sterke Staat, gecentraliseerd, geregeerd door een absoluut principe, mogelijk gemaakt door raadgevers en een onpersoonlijke administratieve machinerie, goed georganiseerd, hierarchisch en doeltreffend. De wetgevers (in die eeuwen) zijn a-moreel, a-religieus, en anti-traditionalistisch."

Dit voorafgaand aan de Jin-period waarin we die tendenzen herkennen.

Dat boeddhisme in China in China een formidabele aanwezigheid is geweest, in ieder geval tot aan de Culturele Revolutie, is ook de mening van Dominik Declercq in zijn proefschrift Righteous Rhethoric (Leiden 1993). Het onderwerp van zijn studie was echter een niet meer bestaande literaire vorm, de zogenoemde "shelun": "staged discussion", of "opgevoerd vertoog" in zijn nederlandstalige samenvatting.
Het ging daarbij om in prachtig proza, en soms prachtige poëzie verpakt gejermieer van heren van stand die net deden alsof ze niet in dienst wilden treden van de Jing Dynastie (266-420), maar hun gejammer zo verpakten dat een verstandig mens wel kon zien dat ze niets liever wilden dan dat — op een van de zes gegeven voorbeelden na; die wilde echt niet, dat was dan ook een daoïst van de mystieke soort.

Wat in die proefschriftelijke 419 A4-pagina + voorbeelden van schrijfwijzen naar voren komt is dat het imperiale bestuurskader van tenminste de eerste eeuwen na binnenkomst van boeddhisme in China voluit confucianistisch was, althans zolang ze op hun post zaten; daarvoor en daarna veroorloofden de zes in genoemd werk besproken auteurs zich vrijheden, richting orthodox of nieuwerwets confucianisme, en in dat ene geval richting het daoïsme, en nog meer bepaald de mystiek van een
Zhuangzi; we hebben het dan over een figuur als Guo Pu (276-324).

In vogelvlucht de geschiedenis herhalend: het eerste boeddhistische geschrift, de Soetra in 42 secties die in het jaar 67 door de toenmalige keizer Guangwu (spreek ongev.: gwang-woe), uit de clan van de Han, naar het land werd gehaald, werd door hem in dank aanvaard, en hij liet zelfs een pagoda bouwen ter ere van het witte paard waarop de tekst was vervoerd. Maar dat betekende nog niet dat boeddhisten werden uitgenodigd staatsambtenaar te worden. Nu zouden de monniken dit geweigerd hebben — in dienst van ... is meer iets voor burgers, en voorts zal een vanuit het confucianisme bescheiden Chinees wel twee keer nadenken voordat hij iets zegt over een nieuw onderwerp, een leer waar hij pas na jaren een paar ins and outs van kennen kan, en dan nog. Het is geen Westerling, ziet u, iemand die na het lezen van een boekie wel weet van de hoed en de rand.

We zien ook hoe keizerin Wu Tse-tjèn haar tijd doorbrengt met het ondervragen van de monnik over de diepere aspecten van het boeddhisme, maar ook zij heeft geen boeddhistische ambtenaren om zich heen. En ook zien we hoe meester Huineng een buitengewoon gewaardeerd boeddhistisch leraar was, maar onder zijn aanhang vinden we — voor zover valt na te gaan — evenmin boeddhisten die staatsambtenaar zijn geworden.

Tegen de achtergrond van Righteous Rhethoric de hele geschiedenis nog eens overziend, moeten we constateren dat in ieder geval tijdens de Jin boeddhisme weliswaar een van de sanjiao (de drie scholen) van China was, en is gebleven, maar dat de monialen bij hun stiel zijn gebleven, en dat de burgers aan andere manieren van levensonderhoud de voorkeur gaven.
Men zou kunnen aanvoeren dat de aristocratie onder de Noordelijke Wei (386-534), ook wel genaamd de Tuoba toch boeddhist waren, met een forse invloed van het filosofische daoīsme, maar dat hun boeddhist zijn toch niet verder lijkt te zijn gegaan dan steun verlenen aan de monialengemeenschappen. Er werd strijd geleverd, en het doden van de moeder van een pasgeboren mogelijke concurrent voor wat betreft de troon, daar schijnen ze niet mee te hebben gezeten — terwijl vadermoord/moedermoord binnen het boeddhisme toch een van de ernstigste vergrijpen is die maar denkbaar zijn.





Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme