Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






CHINA

De grottempels en antieke manuscripten


Klik naar de volgende bijdragen:






Onderzoek aan geschiedenisboek eerste keizer; boeddhisme naar China
Han Wei, onderzoeker aan het Shaanxi Provincial Institute of Archeology in Noord-China heeft hernieuwd onderzoek gedaan naar de "Historical Records" over het bewind van China's eerste keizer, Qin Shihuang (259-210vC) die ook wel She Huangdi wordt genoemd.

(Iedere opeenvolgende keizer liet vervolgens een eigen geschiedenisboek samenstellen.)
Uit Qin Shihuang's geschiedenisboek, zegt Han Wei, zou afgeleid moeten worden dat deze keizer boeddhisme niet steunde maar eerder in de ban deed, anders dan de bovenstaande passage zou doen vermoeden. Han Wei deed verslag van zijn bevindingen in Chinaview van 11 mei 2009.

De onderzoeker meent dat dit historische verslag in onomwonden bewoordigen zegt dat de keizer tussen 104 en 91vC, dus een behoorlijke tijd voor de officiële binnenkomst van boeddhisme in China (67 nC), een ban uitsprak over zowel boeddhistische monniken als over hun tempels. Hij vergist zich in keizer. We moeten hier namelijk spreken over de volgende: Han Wudi (141-87 vC). De maatregel viel samen met een deporteren van "Hunnen" die het noorden van China hadden overrompeld. Daarna verscheen het woord boeddhisme niet meer in officiële verslagen; pas in het jaar 2 nC komt het woord weer voor.
Han Wei's bevindingen tonen aan dat boeddhisme al voor het jaar 67 in Noord-China bekend was, en voet aan de grond had in tempels die speciaal voor de monnikenorde waren gebouwd.

De auteur van een lang en deskundig exposé over de geschiedenis van China (ww.crvp.org/book/Series03/ III-3/chapter_ix.htm) draagt echter materiaal aan waaruit afgeleid kan worden dat althans het keizerlijk Hof al veel eerder met boeddhisme in aanraking was gekomen. Hij verwijst daartoe naar een keizerlijk decreet uit de tijd van de Chu-dynastie, derde eeuw voor de westerse jaartelling:
"Prins Ying van Chu heeft de verheven leer van Huang [Huangdi, de "Gele Keizer") en Laozi (Lao Tze) gereciteerd die samen worden geëerd als de stichters van de school van het filosofisch daoisme, en meer bepaald van haar zogenaamde "esoterische" of "onsterfelijke school"] en heeft eer gebracht bij de weldoende schrijn van Boeddha. ...
Hij ... heeft nu zijn bezit opgegeven om een bijdrage te leveren aan het grote feestmaal voor de upásaka (de boeddhistische leken-discipel) en ter ere van de glorie van de tempels van Boeddha."

Sinds de Oostelijke Zhou-dynastie, die aan de macht was tussen 770 voor WJ en 221 WJ, is Luoyang de hoofdstad geweest van negen dynastieën. En in die hoofdstad staat de Tempel van het Witte Paard (Baima sze), die gebouwd werd nadat twee indiase monniken, Gobharāna en Mātanga(1), onder begeleiding van door de keizer (de opvolger van Han Wudi) gezonden India-pelgrims in dat jaar 67 de stad kwamen binnenlopen. Lopend naast een wit paard dat hun bagage droeg hadden ze verder een reisaltaartje bij zich, en een soetra, een heilig geschrift uit het boeddhisme. Dat was precies wat de keizer zijn gezanten opgedragen had te zoeken.
Waarom de keizer zijn heil zocht bij een niet landseigen religie, of dat wellicht te maken had met onvrede over het lokale bestuur, of met onmin tussen keizer en religieuzen, weten we niet. In ieder geval kan de legende die zegt dat de keizer in zijn droom een gouden beeld van Boeddha zag, en dat hij vervolgens iemand op weg zond om dat beeld te halen.

Het beeld van "een gouden man" (misschien een ander woord voor patente kerel of prachtvent, komt ook elders in de chinese literatuur van de oudheid voor. Er is het verhaal over koning Zhao van de Qin-dynastie (r.306-251 vC) die op een dag een drinkgelag organiseerde langs de oevers van de Gele Rivier. "Een gouden man" rees op uit het diepste van het water en hield een zwaard op: "Met dit zwaard breng je de Westelijke Xia onder je bewind."(2) Uiteraard gaat het hier over drank en drugsgebruik, maar zo'n beeld over een "gouden man" ontstaat niet zomaar.

Dat eerste boeddhistische geschrift dat China werd binnengedragen was de Soetra in 42 secties. Bestudering ervan toont dat we hier niet te maken hebben met een lopend verhaal dat bij A begint en bij Z eindigt, maar met een 42-tal korte gezegden waartussen geen cohesie bestaat. Soms gaan ze over moraliteit, soms over meditatie, soms over de relatieve waarheid, en soms over de absolute. De indruk bestaat dat deze soetra een collectie overwegingen of gedachten is die onderweg, tijdens de rustperiodes op de Zijderoute tussen India en China, zijn ontstaan. In ieder geval was de keizer er tevreden mee; hij kon er mee uit de voeten.

Het verhaal over Gobharāna en Mātanga wordt hier en daar als legende van de hand gewezen. En er is inderdaad ook een minder romantische verklaring voor de belangstelling voor het boeddhisme van deze keizer (de opvolger van Han Wudi, die daarin niet de eerste was zoals bovenstaand blijkt). Tijdens zijn regering zond hij een handelsmissie naar de oostkust van India(3), en het is daar dat die handelaren een onbekende religieuze filosofie onmoet kunnen hebben die hun belangstelling wekte, en waarover ze de keizer berichtten, waarop deze keizer die nog niet lang aan de macht was en voor wat betreft staatsfilosofie het wiel opnieuw moest of wilde uitvinden, er een nieuwe expeditie op uitzond, deze keer overland(?)(4).

Het duurde dan tot het jaar 148 voordat de immigrant-monnik Anshigao, een Parth, een nieuwe tekst binnen bracht, de Ana-pana-sati sutta, de Leerrede over het aandachtig zijn op de in- en uitgaande adem bij de tip van de neus. Aan de universiteit van Leiden is interessant onderzoek gedaan naar Anshigao, en tot welke boeddhistische school hij nu wel behoorde (http://iias.leidenuniv.nl/kreeft/ ; zoek naar de naam). Het is mogelijk dat Anshigao naar China trok omdat hij geen enkele traditie uit zijn streek nog aantrekkelijk vond, en nu probeerde in onafhankelijkheid en zonder in onmin te geraken met boven hem gestelden zijn monnikswerk te doen — hetgeen na korte tijd bestond uit de Keizers wens te vervullen en manuscripten te vertalen die vanaf zijn tijd langzamerhand, beetje bij beetje, via de grensplaats Dunhuang het land binnenkwamen.

Inderdaad hebben die vertalingen in de eerst eeuwen geleden onder een gebrek aan adequaat boeddhistisch-technisch vocabularium, maar daar heeft dan een andere immigrant-monnik van langs de Zijderoute, Kumārajiva (Koemaara-djiiva), die leefde tussen 344 en 413 een voorlopig eind aan gemaakt. Hij standaardiseerde het chinees-boeddhistische vocabularium voor zover mogelijk, hetgeen in later eeuwen tot een beter begrip van de Boeddha-Dharma heeft geleid.


(1) Binnen de Indiase voor-boeddhistische vedische traditie staat de naam Mātanga voor iemand uit de laagste kaste. De naam wordt aangetroffen in de Mahābhāratha, een hindu-epos. Het vermelden van een boeddhistische monnik die deze naam draagt is een van de bewijzen dat Sakyamuni Boeddha inderdaad het onderscheid, of selectie, naar kaste niet erkende; de indigene bevolkingsgroep waaruit hij voortkwam kende dit stuk (pré-)hinduïstische maatschappij-opvatting niet, en nam het ook niet over van binnenrollende volkeren uit het westen van het huidige India. Dat hij niets had met kaste, daarvan getuigt ook de verhandeling over de brahmin in de Sutta Nipāta van het Pāli boeddhisme (Snip.III), de Vaseṭṭa sutta, waarin wordt gezegd dat je geen hooggeborene, of boer, of dienaar etc wordt bij geboorte, maar door je daden.

(2) Righteous Rhetoric; Literature and Politics in the Jin Dynasty (thesis), Dominik Declercq, Leiden 1993

(3) Wang Gungwu [geb. 1930] in een publicatie van 1958: The Nanhai Trade: The Early History of Chinese Trade in the South China Sea [new edition 1998].

(4) De legende heeft het dat de keizer tijdens de voorlezing een huppeltje van vreugde maakte. Historici, ondermeer Étienne Balasz, hebben er op gewezen dat aan het eind van de Han-dynastie de confucianistische opvatting van die tijd als dor hout werd ervaren, en dat de escape die een deel van de bovenlaag vond in de mystieke kant van het daoïsme niet aansprak bij de onderlaag van de maatschappij die hard en lang moest werken, en geen belangstelling had voor "flauwekul" zoals het vandaag genoemd zou worden. Wat als boeddhisme werd aangeboden moet als een middenweg zijn ervaren: wel zeker een vorm van escapisme — althans zo zagen ze dat — in het concept van nirvāna, dus een "mystiek" die de hemel van de onsterfelijken uit het daoïsme, boven de Kunlun-bergen, naar de kroon stak. We vinden een vermelding naar de Kunlun-bergen ook terug in "Die Dreihundert MÖnchsgebote des Chinesischen Taoismus", H. Hackmann, Amsterdam 1931, p. 30.
Maar ook konden er in deze soetra in 42 secties aanbevelingen gevonden worden die in het dagelijkse leven het ming, de voorschriften, en het li, de stijf-formele riten, c.q. de gedragscode van het confucianisme konden vervangen door meer pragmatische opvattingen waar een groter deel van de bevolking zich wat beter bij zou kunnen aansluiten.






Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme