Huayen, boeddhistische denkrichting

de Leer over de Totaliteit

Fragment uit de Avatámsaka soetra
Indra's Net




De vraag wie er het eerst was, is een westerse; dat is de westerse manier van geschiedschrijving, zegt de indiase intellectueel.

Niettemin wagen we het er toch maar op: wie was er eerst, de Chinees Laozi, de veronderstelde bron van het daoïsme (of de schrijver die "de Laozi" samenstelde), of de samensteller van de indiase Athárva veda die eerder met het beeld van een "net" op de proppen kwam dan de boeddhistische bronnen?

Beide auteurs, "Laozi" en de veda-schrijver, hebben het met het woord "net" over een cosmisch gebeuren. Voor de Indiër zijn de juwelen in Indra's Net de sterren aan de hemel die, in zijn fantasie, elkaar weerspiegelen zoals het menselijk handelen ook onderling weerspiegeld wordt, en zo dus een net van waardevolle en noodzakelijke connecties vormt.

Laozi (of "de" Laozi) zegt: "Het Net van de hemel is wijd uitgegooid. Hoewel de mazen niet fijn zijn glipt er niettemin niets tussendoor."

Met die mazen doelde de auteur misschien, wellicht, op de streepjes die men op sterrenkaarten al snel is gaan trekken tussen verschillende vaste sterren zodat er het silhouet van een sterrenbeeld verschijnt waar dan iets van gezegd kan worden. En verder was in deze daoïstische optiek het "net" als geheel niets anders dan de hemelkoepel waar niets aan ontsnapt, en waarin niets nieuws verschijnt. De vergelijking met "de samenleving" werd hier niet, of nog niet, gemaakt.


Van de Athárva veda wordt gezegd dat het de laatste van de vier "veda" is, de bronteksten voor het hedendaagse hinduïsme. De betekenis van Indra's Net die daarin wordt beschreven is niet anders dan in het mahāyāna-boeddhisme; het net waarin alle juwelen (kristallen of diamanten) elkaar reflecteren is oneindig, er is eenheid in diversiteit, en een en ander betekent dat het geheel en al zijn onderdelen in constante flux verkeert. Maar daar houdt de vergelijking op. Het hinduïsme ziet die eenheid in diversiteit namelijk als een manifestatie van een absolute Eenheid, een concept dat het boeddhisme in zijn theologische betekenis afwijst, en als mahāyāna alleen aanvaardt wanneer er van gezegd wordt dat alleen "mind", de aanzet tot bewustzijn (een soort) eenheid genoemd kan worden, ook al is het in laatste of eerste instantie een nietsheid.
De tekst in de Athárva veda wordt binnen de hindu-wereld gezien als een mantra. En er wordt van gezegd dat ze alleen geleerd en gesproken mag worden onder de hoede van een competente onderwijzer. De enige die dit fragment in gelatiniseerde vorm online heeft gezet (2018) geeft het Sanskriet-fragment uit de Athárva Veda als

'brihaddhi jālam brihatah shakrasya vājinivatah' (8.8.6). 'Ayam loko jālamāsit shakrasya mahato mahān' (8.8.8).

(Brihad, of liever brhad = groot, groter. Jāla = snoer, ketting, net. Shakr = cakra = wiel. Vājinīvasu = kracht of macht geven.
Ayam = dit. Loko = van de wereld/plaats. Máhat = groot. Mahān = de grote.
Met andere woorden: dit net, deze als een wiel voortrollende onderlinge betrokkenheid verschaft aan grote wezens op deze wereld grote macht of kracht.
En inderdaad, wie deze tekst, in de kennis van zijn betekenis, op z'n eentje gaat beoefenen kan strontverwaand worden, en dus anderen lastig gaan vallen.)

We moeten er van uitgaan dat de ondergenoemde boeddhistische meester Buddha-bhádra de crux van dit vedische concept heeft meegenomen in zijn behandeling van teksten die uiteindelijk de eerste versie van de Avatámsaka soetra zouden gaan worden.

Buddhabhádra en het mahāyāna

de tekst

Ver weg, in het hemelse verblijf van god Indra werd een wonderbaarlijk net opgehangen door een gewiekste illusionist. Hij hing het zodanig op dat het zich naar alle zijden in alle oneindigheid uitstrekt. Overeenkomstig de extravagante smaak der goden hing die illusionist op ieder knooppunt van het net een juweel. En omdat het net zelf een oneindige maat heeft, zijn die juwelen oneindig in aantal. Daar hangen die juwelen, glinsterend als de krachtigste sterren, wonderbaarlijk om te zien. Als we nu zomaar een van die juwelen kiezen en er aandachtig naar kijken, dan zullen we zien dat in het gepolijste oppervlak alle andere juwelen die aan het net hangen weerspiegeld zijn, tot in het oneindige. Niet alleen dat, maar ieder juweel dat in dit ene juweel weerspiegeld is, weerspiegelt ook al die andere juwelen, zodat het proces van weerspiegelen oneindig is.


Deze parabel uit de Avatámsaka soetra zelf is eigenlijk duidelijker, en ook mooier, dan Fazang's woorden. Ze geeft aan dat alle wezens, in hun aspect van ledig, sunyā zijn, eender zijn, maar dat ze daarom, als manifeste vorm, elkaar nog niet behinderen in hun tot bestaan komen, er zijn, en weer uit het bestaan verdwijnen.
Ze komt niet voor in de engelse vertaling die gemaakt is op basis van Shiksha-nanda's kopie van de Avatámsaka Soetra, maar wel in de eerdere versie van de hand van Buddha-bhadra.

In het jaar 676 keert de Koreaanse monnik Ŭisang (spreek ongev.: wiisang) terug naar zijn land en wordt daar bouwheer en abt over Buseok-sa. Hij heeft dan jaren in China verbleven, en heeft daar Fazang ontmoet. Beiden vertegenwoordigen de Avatámsaka-school, die in het Chinees Huayen wordt genoemd, en in het Koreaans Hwa'om (of Hwa-nom). Twintig jaar na hun ontmoeting schrijft Fazang een brief aan Ŭisang, in de wetenschap dat ze elkaar nooit meer zullen ontmoeten. In die brief laat hij weten dat het tot China is doorgedrongen dat de Koreaanse monnik de Avatámsaka onderwijst, en daarover schrijft Fazang: "Met respect in het hart ontving ik het nieuws dat u, na uw terugkeer naar uw land, begonnen bent met onderricht te geven in de Avatámsaka soetra, en dat u daarmee de dharmadhātu [hier: sfeer waarin de dharma floreert] verspreidt. Met een [kennis over] de door niets gehinderde [leer over het] Voorwaardelijk, Afhankelijk Ontstaan, en over het veel-lagige Net van Indra, bent u begonnen een boeddhaland te bouwen waarvan de verdienstelijkheid werkelijk zeer groot is. En dit doet mijn vreugde met sprongen toenemen."

Fazang schrijft dat hij zelf een paar woorden over Indra's Net had willen schrijven, maar dat hij zich niet competent genoeg achtte. Daarop besloot hij een commentaar te schrijven op hetgeen zijn leermeester Zhiyan (spreek ongev.: zhii-jèn, 602 - 668) daarover had opgetekend. Hij geeft die aantekeningen mee met de monnik Seungjeon die naar Korea terugkeert, en hoopt dat het goed ontvangen zal worden.
Na ontvangst besluit Ŭisang tien tempels te laten bouwen waar afschriften van het werk van Fazang bewaard en bestudeerd kunnen worden.
Dat Fazang zich incompenent achtte, moeten we eerder waarderen als een vorm van bescheidenheid — een bijna verplichte stijlvorm wil men niet van blaaskakerij beschuldigd worden — dan dat het werkelijk waar zou zijn. Fazang's woorden over Indra's Net, vervat in de brief aan Ŭisang, hebben zo'n impact gemaakt dat ze ook begin 21ste eeuw nog in engelse vertaling voorhanden zijn onder de titel "A Jewel In Indra's Net". De vertaling is van de hand van Antonino Forte.



Het verhaal over Indra's net heeft model gestaan voor dat over de Spiegelkamer.







Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme