Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






Twaalfhonderd jaar tendai


Klik naar de volgende bijdragen:







Algemene geschiedenis
In 2007, in het bijzonder in juli en augustus vierde de japanse tendai-traditie haar 1200-jarig bestaan. Volgens die berekening zou Saichō
(spreek: sajtsjō), de stichter, veertien jaar voor zijn dood de tendai-stroming hebben geformuleerd.

De tendai is voortgekomen uit de chinese t'ien-tai-traditie (spreek: tjèn tai) die gebaseerd is op de Dharma-interpretatie van de monnik Zhiyi (of Chih-I) die leefde van 538 tot 597. Het japanse Tendai deelt in dat land met de Reine Land-stroming de eerste plaats voor wat betreft ledental, en is historisch gezien de meest invloedrijke stroming van het japanse boeddhisme.

de thuistempel
De Guoqing-tempel in de Zhejiang-provincie van China werd in het jaar 598 gebouwd, tijdens de Sui-dynastie. Sindsdien is de tempel vele malen gerestaureerd; de meest ingrijpende verbouwing vond plaats tijdens het bewind van de Qing (1644-1911). Het is in de Guoqing dat meester Zhiyi de fundamenten van het chinese t'ien-tai heeft neergelegd. Maar de tempel is tevens de geboorteplaats geweest van de zuidelijke tak van het (filosofische) daoïsme. Er wordt niet veel over dit laatste onderwerp geschreven, maar het kan zijn dat daoïsten op een gegeven ogenblik de leegstaande tempel zijn gaan bewonen, en dat opnieuw na verloop van tijd het omgekeerde is gebeurd. De monnik die we nu de voorhof zien vegen is een boeddhistische. De Guoqing is weer terug bij Zhiyi's filosofie en ontving ca 200 jaar geleden, d.w.z. in de 19de eeuw, een boeddhabeeld, geschonken door Srilankanen. Dat moet de tweede schenking van deze aard zijn geweest. Op 5 juni 2013 werd die gebeurtenis herhaald met de schenking van een derde srilankaans beeld.
Zhiyi's systematisering
Zhiyi's systematisering wordt in het chinees omschreven als P'an-chiao: 'het onderverdelen van de Leer'. Zhiyi verdeelde de tijd die Boeddha op aarde doorbracht in vijf periodes waarin hij de Boeddha-Dharma op een steeds verfijnder manier uiteenzette.

Zhiyi's P'an-chiao, zegt Leon Hurvitz in zijn biografie, had in India al een zekere voorloper onder die stromingen die niet meer voluit hinayāna of Kleine Voertuig waren, maar die de leringen van de hinayāna niet konden en wilden overboord gooien. Hij substantieert zijn mening echter nergens.
Zo waren er volgens Zhiyi achtereenvolgens 1/ de Avatámsaka periode, 2/ de Mrgadāva-periode (Mrgadāva = Hertenpark), 3/ de Vailpúlya-periode, 4/ de Prajña-pāramitā-periode, en 5/ de Saddharma-pundarīka-periode, de periode waarin de Lotus Soetra centraal stond.

Dat wil zeggen dat Zhiyi meende dat Boeddha eerst de Avatámsaka soetra predikte. Hij beschouwde de Avatámsaka dus niet zoals we dat vandaag doen als een vroege mahāyāna-tekst, maar eerder als een soort oertekst. Wanneer daarom vandaag nog zekere chinese monniken naar de Avatámsaka wijzen als de eerste tekst die Boeddha uitsprak, of uit liet spreken, doen ze dat op basis van hetgeen ze geleerd hebben over Zhiyi's t'ien-tai-systematiek die nog steeds ten grondslag ligt aan het formele boeddhisme-onderwijs in China.

Deze Avatámsaka-periode werd in Zhiyi's visie gevolgd door een periode waarin Boeddha, omdat de Avatámsaka over de hoofden van zijn toehoorders heenging, zijn onderwijs vereenvoudigde en de Kleine Voertuigteksten predikte met de Dharma-chakra-pravártana soetra, het In Beweging Zetten van het Wiel van de Leer als eerste. Die Kleine Voertuig-periode vinden we vandaag neergelegd in de Pāli soettas, de chinese āgama en (een deel van) de tibetaanse kanjur.

De derde periode was naar zijn mening de periode waarin Boeddha de mahāyāna soetras predikte, minus de Avatámsaka soetra en de hierna volgende twee laatste teksten, resp. periodes.

De vierde periode zou gekenmerkt zijn geweest door het prediken van de Perfectie van Wijsheidsgeschriften, de Prajña-pāramitā, die grote nadruk leggen op het concept ledigheid of sunyatā. Na lange jaren van intensieve bestudering hebben deskundigen inmiddels besloten dat dit de eerste mahāyāna-collectie moet zijn geweest.

Tenslotte was er de prediking van de Lotus soetra, naar de mening van Zhiyi het hoogtepunt van Boeddha's Leringen, en tegelijkertijd het sluitstuk van zijn onderwijspad. Zhiyi zal zich hier gebaseerd hebben op de inzichten van Kumārajīva, de vijfde-eeuwse monnik-vertaler van langs de Zijderoute.

Vandaag zouden we een andere tijdsindeling maken en de Pāli Soettas vooraan zetten, ook al zijn er stemmen die menen dat bepaalde Pāliteksten, zoals bijvoorbeeld de súññata sutta, eerder een antwoord zijn op heel vroege (pré-)mahāyāna-teksten of tekstfragmenten. Zo zwart-wit willen we de zaken niet meer zien.



Over het geheel genomen zijn er binnen het mahāyāna-boeddhisme van Oost-Azië twee hoofdlijnen: De ene lijn richt zich naar de Lotus Soetra, en de andere naar de collectie soetras waarin wordt gesproken over het westelijke Reine Land van Amitābha Boeddha. In beide gevallen is het Sakyamuni Boeddha(1) die respectievelijk de Lotus Soetra uitspreekt, danwel vertelt van Amitābha Boeddha, en in beide gevallen wordt in feite gesproken over het eeuwige boeddhaschap, vertaald als 'de onsterfelijke Boeddha', of het 'eeuwige leven van Boeddha.' Deze opvatting leeft alleen in het Grote Voertuig, en beslist niet in het theravāda, de opvolger van het Kleine Voertuig.
In het chinese boeddhisme, en in de uit het chinese boeddhisme voortgekomen tendai is hier echter geen sprake van of-of de Lotus resp. de Reine Land-teksten, maar van en-en, hoewel in het geval van het chinese boeddhisme de balans doorslaat naar de leer rond Amitābha Boeddha, en in tendai de nadruk is komen te liggen op de Lotus Soetra.



Saichō, de stichter
Nadat de japanse monnik Saichō, die leefde tussen 767 en 822, en die posthuum wordt gekend als Dengyo Daishi (spreek: da-iesjie -- "De Grote Leraar die de Leer Overdroeg") op chinese kust was geland leerde hij de Boeddha-Dharma aan de hand van de systematiek van Zhiyi's t'ien-tai-lijn.(2) Hij bleef echter maar een jaar in China, en had daardoor niet de gelegenheid met name Zhiyi's meditatieve praktijk te leren kennen. Daarom stuurde hij in 835 zijn leerling Ennin er op uit die deze kennis wel wist te vergaren. Daarover onderstaand meer.

Dat wil overigens niet zeggen dat Saichō de formele meditatieve praktijk niet invoerde of niet hanteerde. De tendai-traditie kende aanvankelijk een viertal meditatie-methoden, de hokke (hokke = lotus), de jogyo (spreek: djogjó) - het circumambuleren (onder het reciteren van een tekst), de joza (spreek: djozá) - de zittende meditatie, en de zui-ji (spreek: zoe-ie-djie) - vrij in te vullen.
Na verloop van tijd bleven alleen de hokke- en de jogyo-vormen over, d.w.z. de meditaties op de Lotus Soetra en het circumambuleren, het laatste veelal onder het reciteren van Amitābha Boeddha's naam.

De eerste meditatiehal die in de eerste en grootste tempel van de tendai-traditie werd gebouwd (de sponsor was keizer Kanmu), namelijk de Enryaku-ji op berg Hiei, was gewijd aan de hokke of lotus-meditatie. Die hal werd in 812 gebouwd, en de lotus-meditatie was niet de meditatie zoals Zhiyi die beschreef als een vorm van introspectie en de ledigheid (sunyā) van alles inzien, maar aanvankelijk het reciteren van passages uit de Lotus soetra.

Werd in de vroegste periode van de tendai nog ruim aandacht geschonken aan de leer en de praktijk rond Amitābha Boeddha, Amidá in het Japans, die aandacht zakte na verloop van tijd wat weg (de passage boven het "een roeiboot .." en noot 1).
Met name onder protectoraat van de Fujiwara-familie, die in de tweede helft van de negende eeuw aan de macht kwam, werden eerder tendai-tempels gebouwd waarin de Lotus Soetra centraal stond. Niettemin is van Fujiwara no Michinaga, die in 1005 Minister van de Linkerflank werd (belangrijker dan die van de Rechterflank), bekend dat hij in de uren voor zijn overlijden de nembutsu wilde reciteren, de naam van Amida Boeddha. En na zijn overlijden besloot zijn weduwe, Minamoto no Rinshi, tendai-non(3) te worden, en liet in 1012 een kleine tempel op het Hiei-terrein bouwen waar het beeld van Amida Boeddha centraal stond.
Nadat de Fujiwara in de elfde eeuw ten onder waren gegaan, won onder een nieuw regime de praktijk rond Amitābha Boeddha aan kracht, met als belangrijkste de Jōdo-stromingen, het Reine Land boeddhisme. Die Jōdo-stromingen, Jōdo-shu en Jōdo-shinshu, kwamen rechtstreeks voort uit het tendai-boeddhisme.
In de twintigste en eenentwintigste eeuw zijn er nog steeds contacten met de op scholastisch gebied in principe gelijkgestemde chinese broederschap op Taiwan, en zijn er, zij het sporadisch, geacrediteerde westerse centra ontstaan die lijken te groeien. (Boeddhisme in het westen is nog lang niet af, en rond het begin van de 21ste eeuw lijkt er zelfs een doorstart noodzakelijk, nu met minder poeha, en meer kennis van de cultuur-van-oorsprong.)

Er is van Saichō een uitspraak uit 818 bekend gebleven. Op een niet gestelde vraag "wat is een nationaal erfgoed?" (national treasure) antwoordde hij in zijn "Essentiële onderwijzingen voor de priesters uit de Lotus-stroming": "het pad van het boeddhisme volgen" is het nationale erfgoed, en daarmee "licht werpen in de duistere hoeken" (van je eigen gemoed en de natie). Die tekst is op zichzelf dan weer een officieel nationaal erfgoed geworden dat van tijd tot tijd tentoongesteld wordt.

De tendai was aanvankelijk een exoterisch-boeddhistische traditie, maar na verloop van tijd kreeg een deel van de tendai-filosofie een meer esoterisch karakter dat tai-mitsu genoemd wordt. Daarmee onderscheidde, en onderscheidt het zich van de Shingon-esoterie die tō-mitsu heet. (Shingon is de voluit esoterische richting van het japanse boeddhisme.)(4)
Het belangrijkste kenmerk van tai-mitsu, en ook van tō-mitsu, is het streven om je ervaringen in deze wereld te intensiveren door strenge zelf-discipline, volhardende studie van Boeddha's Leer, en door het nauwgezet leren en uitvoeren van de symboliek die gepaard gaat aan de dagelijkse riten.

In feite, zeggen deskundigen, was de tendai-richting een reactie op het zogenaamde Nara-boeddhisme, de vorm van het boeddhisme dat beleden werd in de Nara-tijd (710-794).
Nara-stromingen waren de Sanron (de japanse versie van de indiase Madhyámaka school, de Middenweg-school), Hosso (Yoga-cara - Enkel Bewustzijn), Kégon (zie hierna), Jo-jitsu (de japanse versie van de indiase Sau-tràntika: 'enkel maar de soetras'), Kusha (de mahāyāna-versie van de Abhidharma-school), en Ritsu (de vinaya-school waarin de nadruk lag op het stipt naleven van de monniks- en nonnen-code).
Deze stromingen werden aangeduid als hīnayāna, het Kleine Voertuig. Merk op dat ook in de gedachten van Zhiyi — zie boven — Kégon, dat wil zeggen de Avatámsaka-stroming die in het chinees Huayen heet, voorafging aan zelfs de Kleine Voertuig-geschriften van de Pāli Nikāya- (de/het theravāda) en de chinese Āgama-collecties.

Uit het tendai-boeddhisme, meer dan uit de Shingon dat eveneens een andere weg insloeg dan de Nara-stromingen, kwamen latere stromingen voort zoals het al genoemde Reine Land-boeddhisme, maar ook Rinzai- en Soto-zen, en Nichiren.
Deze pagina wordt voortgezet met enkele woorden over Enchin en Ennin, over de hongaku-doctrine, en over de roerige japanse middeleeuwen.


(1) In het Sanskriet-origineel van de Lotus Soetra wordt gesproken over de "bhágavan", de Heer, de Verhevene. Er zijn dan ook stemmen die menen dat het hier Vairócana Boeddha is die spreekt, de oervorm van Boeddhaschap als we het zo mogen noemen. Het zal met name de esoterische richting zijn die deze opvatting aanhoudt. De exoterische houdt het voorlopig op Sakyamuni Boeddha om de volgende reden. Op een gegeven moment deelt in de Lotus Soetra de Bhágavan, de niet bij naam genoemde Boeddha, de boeddhatroon met de oerboeddha die hier Prabhūta-ratna heet (waarschijnlijk: "het juweel onder de [spirituele] vorsten"; vergelijk met het Sanskriet jagat-prabhu "heer over de wereld" en mahā-prabhu machtig heer, koning, prins, grote heilige). Ware de Bhágavan hier Vairócana geweest dan zou hij de troon met zichzelf hebben gedeeld — hetgeen in absolute zin correct is, maar niet in de relatieve zin waar de Lotus-passage naar verwijst.
Verder is er in de Lotus nog een passage waarin gezegd wordt dat heel diepgaande problemen alleen opgelost kunnen worden wanneer "een Boeddha samen met een [andere] Boeddha" hierover communiceert. Met andere woorden, de over de aarde gaande Boeddha duikt in zijn immense geheugen om daar te zien hoe voorgaande Boeddhas dergelijke zaken aanpakten. We vinden daarvan een voorbeeld in die vaak aangehaalde passage uit de Pāli-collectie (de MN) waarin Boeddha in het verleden en heden van de wezens schouwt en zich herinnert wat andere Boeddhas daarvan wisten.
Diegenen die daarom op de wikipedia-paginas de bijdrage over de tendai-stroming hebben aangeleverd, en daarbij spreken over Vairocana als de Boeddha die de Lotus Soetra predikt, zijn waarschijnlijk esoterisch georiënteerd. Een voorbeeld van die esoterie vinden we in de japanse tempel de Sambutsu-dji waar in ca 1780 de "divine mirror" werd opgegraven waarop verschillende stadia van "het centrale rijk" uit de mándala van Vairocana's Garbha-dhatu, de moederschoot-sfeer, staan afgebeeld. De spiegel dateert van 996. Overigens is de spiegel een van de attributen die wordt gehanteerd in het shintō.

(2) Het komen en gaan van japanse monniken moet niet ongewoon zijn geweest tijdens de T'ang-dynastie. De chinese dichter Qian Qi (spr.ongev.: "sjèn sjie; 710?-782?, overigens bron van inspiratie voor de componist Mahler) schreef een afscheidsgedicht aan een japanse monnik die weer naar huis terugkeerde, als volgt:

U was voorbestemd de bron te vinden.
Nu, als in een droom uw weg vindend,
daar waar zee en hemel raken,
vervaagt u uit de wereld in die fragiele boot ...
Het water en de maan zijn even kalm als uw vertrouwen,
vissen en draken volgen uw recitatie,
en mijn oog waakt nog over de horizon,
speurt het heilig licht van uw ene lantaarn.


Het gedicht komt voor in een selectie die is uitgegeven door sinologen aan de Universiteit van Virginia, USA.

(3) In tegenstelling tot de orthodox gewijdden die leven bij 227 tot 348 levensregels, volgt de tendai-monnik en-non de tien levensregels die zijn neergelegd in de mahāyāna Brahma's Net Soetra (Brahmajālasūtra) die in titel nagenoeg identiek is aan de Pāli-versie, maar naar thematiek volledig afwijkt. In de mahāyāna-versie wordt de bodhisattva aangesproken, in de Pāli-versie zien we een verhandeling over god Brahma die zo lang had geleefd dat hij zijn geboorte niet meer kon herinneren, en zijn dood niet kon voorstellen. In de laatstgenoemde Pāli-versie vinden we de 62 verkeerde meningen in de wereld.

De mahāyāna Brahma's Net Soetra zegt dat de bodhisattva de wezens de mahāyāna soetras en Codes (de vinaya) moet voorhouden met hun welzijn in gedachten. Hij/zij moet dat vooral doen wanneer iemand ernstig ziek is, en op de dag dat een familielid, geestelijk leider of Dharma-meester overlijdt.
Het is een van de tien regels in deze soetra, waar verder nog een wat verlaat antwoord gegeven wordt op een van de vroegste orthodoxe opvattingen. Deze regel zegt dat de gewijdde niet verslaafd moet raken aan op voorraad gehouden voedsel en drinken, aan kleding, voertuigen, bedden, geurstoffen en vlees. Het was met name tijdens het tweede concilie dat het (sedentair gevestigd zijn en) voedselvoorraden aanhouden tot verschil van mening leidde: Boeddha zelf had het ook niet gedaan, meende de orthodoxie. "Maar we hechten er niet aan, en ze komen het ons niet brengen", antwoordde de nieuwlichterij.

Ook in andere mahāyāna-stromingen, met name zen, maar niet de tibetaanse tradities, worden de levensregels uit de Brahma's Net Soetra aangehouden; daar worden ze over het algemeen "bodhisattva-geloften" genoemd. De bovenaangehaalde regel over het bewaren van voedsel etc. vinden we echter niet in de tien plus achtenveertig bodhisattvageloften van de hedendaagse zen-traditie.

(4) De stichters van de Shingon- en tendai-tradities waren beide opgeleid in China en werkten na terugkeer in Japan min of meer samen. Nadat de stichter van het Shingon, Kūkai, in 813 geweigerd had een min of meer esoterisch werk dat door een uitbundig aantal geleerden werd gehanteerd en van commentaar voorzien, de "Perfectie van Inzicht in Honderdvijftig Regels", openbaar te maken aan Saichō (Dengyō Daishi), de oorspronkelijke stichter van het Japanse tendai, kwam er een eind aan de samenwerking. Dit incident vormde het begin van een duizend jaar durende gespannen relatie tussen de twee stromingen.
Het blijft heel moeilijk objectieve informatie te vinden omdat de aanhangers van de ene of de andere lijn de neiging hebben de "eigen" geschiedenis te schrijven zonder medeneming van zelfs maar een verwijzing naar het bestaan van de ander.


Bronnen: (onder andere) - http://www.tendai.org/dharma/tendai-buddhism/; - The heritage of Japanese Art, New York 1982; - Heian Temples: Byodo-in and Chuson-ji, New York 1976; The Temples of Kyoto, Tokoyo 1995; Robert M. Gimello, Cheng-kuan on the Huayen Trinity, 1996. Virginia Stibbs-Anami, een in juni 2009 afgeronde, en kort daarop in China uitgegeven gepubliceerde studie.





Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme