Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






Het kolossale misverstand dat dākinī heet

Ondermeer, maar niet als enige, maakt de kagyu-richting van het Himalaya-geloof veel werk van de dākinī. Het hoofddeksel dat de leidinggevende zou moeten of mogen dragen zou gemaakt zijn uit de haren van dākinī. Het Sanskriet-woord dakinī en het Tibetaanse woord khandroma wordt in het Himalaya-boeddhisme als een en hetzelfde gezien.

De d van dākinī vinden we niet in het vroegste boeddhisme, wel in het hinduïsme waar zo'n mevrouw een attendant is van de godin Kalī.
Het is wel zeker dat hier een schrijffout aan de basis ligt van een verbastering van de boeddhistische praktijk. In het Pāli is dakkhiņeyy een van de 7 vormen van brandende lust. Datzelfde Pāli heeft de zinsnede "...ayan dakkhiņā dinnā...": de gift die zojuist recht voor je ogen gegeven werd. (Sn 235) We vinden dakkhiņ binnen een samenstelling wanneer wordt gezegd dat de zo vereerde aan je rechterzijde gehouden moet worden, zoals bij de circumambulatie (padákkhina - Pāli, of pradákshina - Skr.).
Het latere Hybrid- of boeddhistisch Sanskriet spreekt over dakśiņīya: eer en/of giften waardig. Een soortgelijk woord vinden we bij de lofprijzingen aan Boeddha: hij is het waard geschenken te ontvangen.
In al die voorbeelden zijn de varianten op dakkhiņ of dakśiņ dus werkwoordachtige adjectieven, geen zelfstandig naamwoorden.
De Himalaya-tradities mogen het woord dakinī al een-op-een vertaald hebben met het Tibetaanse woord khandroma, dat neemt niet weg dat ook khandroma een niet-boeddhistische origine heeft. De bergen waren hoog; de migrerende wijsgeren met bijzondere opvattingen hadden zo hun eigen agenda, en woordenboeken en kennis over andere religieuze systemen waren schaars zoniet afwezig.


Mikao Usui en de dākini


Van de stichter van de japanse Reiki-praktijk, de 19e eeuwse Mikao Usui (spreek: oesoe-ie), wordt gezegd dat hij, aanhanger van de shingon-leer zijnd, in contact kwam met de dākini van de berg Kurama, waar ze verschijnen als beschermer van de Japanse keizer.


De Centraalaziatische bron

Hans Wilhelm Haussig, die zich meer met de filosofische geschiedenis van Centraal Azië heeft bezig gehouden dan Christopher Beckwith, een andere deskundige op dit gebied, heeft het volgende over de ontstaansgrond van de dākini te zeggen:
"Neben hellenistische Denkmodellen in Gestalt philosophischer Theorien, die die Buddhistische Theologie Indiens beeinflusst haben, hat auch die Volksreligion sowohl im Buddhismus Indiens wie Mittelasiens und dem im Tarim-Becken Fuss gefasst. Dort hat sich nicht so sehr das hellenistisch-iranische, sondern viel stärker das iranisch-mesopotamische Element bei der Rezeption durchgezetzt. Ein Beispiel hierfür ist der Kult der iranischen Anáhita. Diese Göttin hatte schon lange vor ihrer Begegnung mit dem Buddhismus vieles von der syrischen Astárte und von der "Grossen Mutter", der Kybele, übernommen. Im buddhistischen Pantheon erhielt sie zeitweise die Gestalt der Quellnymphe oder Wassergöttin Dákini, die man auf einem Fisch stehend darstellte."

Die Geschichte Zentralasiens und der Seidenstrasse in vorislamischer Zeit, Darmstadt 1992, p. 199.
Kurama in de winter
De dākini van de berg Kurama worden in het Japanse boeddhisme voorgesteld als de twee bodhisattvas Maha-sthama-prapta (Jap.: Mao-son) en Avalokiteshvara (Jap.: Kannon); de derde is Vaisrávana (Jap.: Bishamon-Ten), een naam die we eerder tegenkomen in bepaalde scholen van het Hinduïsme. Hen bij de praktijk van Reiki aan te roepen behoort tot de "tweede-graads-praktijk" die in het Japans Oku-den heet.

De dākini wordt onderandere door een grensoverschrijdend tantrist als Daniel Odier gelijkgesteld met de "wijsheid-energie" zoals dat in de Tibetaanse Tantrayāna-geschriften wordt gegeven, en daardoor ook met de in die traditie bekende taras, de vrouwen van wijsheid en energie. De dākinis, zegt Odier, zijn de vitale archetypen die zich in de verborgen plaatsen van het bewustzijn en het lichaam ophouden, en die vanuit die statische positie voeding geven aan de instincten en de karmische energie.

Mikao Usui was aanvakelijk een Tendai-priester, die in het jaar 1900 over ging naar de Shingon-traditie. Hij overleed in 1927. Bijna vanaf het begin zijn Tendai en Shingon, onder druk van een zeker Tendai-militantisme, als twee vingers aan een hand geweest.
Usui kan overigens zijn informatie over de ki (of chi, de 'fluida') niet alleen uit Shingon gehaald hebben, want vroeg-middeleeuwse Shintô-geschriften, de Reikiki, de Berichten over de Wonderbaarlijke Ki, zijn zeer duidelijk verbonden met de Shintô Ise-schrijnen.
(Bron: Nellie Naumann - Die Einheimische Religion Japans)
Binnen de indiase invloedsfeer van het boeddhisme wordt ki of chi vertaald met (Sanskr.:) jivitindriya, de kracht van het leven.

In zijn praktijk van Reiki steunde Usui op twee bases. De ene basis vormde de innerlijke ritus voor de dākini, en de andere vormde de energetische medische praktijk.
Hij had een negentiental leerlingen die allen boeddhist waren, op een na. Deze ene niet-boeddhist, de gedoopte Christen Hayashi is, in zijn leerling Takata, de grondlegger geworden voor een met name in Amerika bekende Reiki-school die er, zo zeggen critici, een Pinksterbeweging-achtige draai aan heeft gegeven.

Usui baseerde zijn praktijk voornamelijk op de latere tantra die toegevoegd is geworden aan de Bhaisajayaguru-soetra (de Helende Boeddha) - een van de laatste, zo niet dé laatste, soetra die het boeddhisme kent, een soetra die grondleggend is geworden voor het Shingon-boeddhisme. Maar ook haalde hij zijn inspiratie uit de Mahavairocana sutra, d.w.z. de Dainichi-kyo (spreek ongev.: daj-niesjie-kjo). Beide bronnen voor deze vaststelling sluiten elkaar niet uit, maar vermelden elkaar ook niet. De kennis over Usui en zijn opleiding en inspiratie is uiterst summier en komt druppelsgewijs van verschillende kanten.
Ook is het vermeldenswaard dat Usui tevens meester was in de Ki-ko-techniek, een chinese geneeswijze die zich op de energetische banen concentreert.

Usui was leerling van Shingon-priester Watanabe senior. Een van zijn leerlingen was Watanabe junior. Tot de erfenis die Usui na zijn dood in handen liet stellen van zijn vriend en leerling Watanabe junior behoort een gelakt houten doos waarin zijn belangrijkste persoonlijke spullen zaten: persoonlijke aantekeningen aangaande de Reiki-kliniek die hij had opgericht, interviews met de japanse pers, en schriftelijke getuigenissen van een vriendschap met de Meiji-keizer.
Het is van uiterst belang te weten dat Watanabe deze doos op een gegeven moment heeft overgedragen aan de vader van de Tibetaanse Lama Yeshe. De zoon, Lama Yeshe, heeft de Reiki-techniek, steunend op de boeddhistische canonieke geschriften, en met name op de tantras, opgepakt en verder gedragen. In Europa alleen al waren er aan het eind van de twintigste eeuw 150.000 geïnitieerde Reiki-praktikanten in de traditie van Lama Yeshe (een 20ste eeuwse Gelug-monnik, niet te verwarren met zijn Kagyu naamgenoot). Aan het begin van de 21ste eeuw lijkt die stroming als een pudding te zijn ingezakt: handopleggen helpt ook al niet.
Dit is een van die zeldzame momenten waarop we precies kunnen nagaan hoe en wanneer praktijken en/of leringen 'verhuisden' van de ene boeddhistische richting naar de andere.
Lama Detchen Kunzang Trinley, in een 2000/2001-artikel over het onderwerp, legt er grote nadruk op dat de Reiki-praktijk zoals gevolgd door Usui, en nu aan hem bekend via Lama Yeshe, niet alleen doctrinair volstrekt verantwoord is, maar dat het ook slechts leerlingen-van-leerlingen-van-leerlingen kunnen zijn die succesvol de techniek van Reiki kunnen overdragen.

Daarbij wordt dan de vraag gesteld of een zoveelste generatie Reiki-praktikant wel alle - ook de tweede-graads (tantrische) praktijken heeft gerealiseerd om succesvol te kunnen zijn. De zeer gewaardeerde auteur John Blofeld heeft daar, schrijvend over het onderwerp tantras, een lucide antwoord op gegeven: je kunt de lichtschakelaar manipuleren zonder alle ins and outs van electriciteit te weten. Niettemin, zegt Odier, zal iemand die in de geest van Usui de Reiki-praktijk wil beoefenen een aantal dingen in gedachten moeten houden - die dingen staan opgetekend in de schaarse notities die Usui na zijn overlijden naliet; die papieren staan in het teken van de revelatie die hij had op de berg Kurama. Met andere woorden, men moet zich openstellen voor de Wijsheids-energie van de dākini.
Ten eerste moet de praktikant de bodhimind oproepen, de aspiratie naar Boeddhaschap. Ten tweede moet men zich openstellen voor de energetische krachten buiten ons. Ten derde dient men zich binnen de overlevering, oftewel de "lineage" te bevinden, en ten vierde moet men goede kennis hebben van de exoterie en esoterie van de japanse geestelijke tradities. Op deze wijze heeft Mikao Usui er voor gezorgd dat een afwijking van de geaccepteerde leer van de Shingon- (en Tendai-)school niet mogelijk is zonder verlies van de term "Reiki" bij handopleggende en/of energie overdragende praktijken.
Wie zich leerling weet van Lama Yeshe, of van zijn leerlingen, zal het bovengenoemde vierde punt al snel verwisselen voor een kennis van reiki en de relevante tantras zoals ze binnen de tibetaanse richting gestalte hebben gekregen.

Het graf van Usui bevindt zich op de begraafplaats van de Saiho-dji in Kyoto. In 2023 vinden we meldingen dat deze tempel tot het Reine Land behoort, gebracht door een zeer problematische boeddhisme-watcher als Bitterwinter. Uiteraard is zo'n opstandeling slecht geïnformeerd: de Saiho-dji keerde vanuit een tijdelijk aanhangen van het Reine Land-boedhisme in 1939 terug naar het rinzai-zen.

Zoals John Blofeld schreef, je kunt de lichtschakelaar manipuleren zonder te weten hoe electriciteit functioneert. Het lijkt echter van belang om er bij Reiki-praktikanten op te letten van wie ze de kunde hebben geleerd, en wie diens leraar was, en zo verder, tot aan Mikao Usui zelf.


Deze pagina moet als louter informatief gelezen worden, niet als propaganda voor Reiki.





Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme