Sīgālo-váda soetta

Deel 2



Zo sprak de Verhevene. En nadat de Meester zo gesproken had, sprak hij opnieuw:

• de vriend die je helpt,
• de vriend die vreugde en leed deelt,
• de vriend die goede raad geeft,
• de vriend die meeleeft;
dit zijn de vrienden waar de wijzen het over hebben
die ze trouw koesteren
zoals een moeder haar kind koestert.(19)

(19) Deze laatste zin is een rechtstreekse adaptatie uit de Metta soetta, hetgeen bewijst dat dit een latere tekst c.q. compilatie is.

• De wijzen(20) stralen als een hoogopgaand vuur.
• Hij die zijn fortuin verzamelt zonder schade te veroorzaken,
• als een bij die honing peurt,
• die ziet zijn rijkdom toenemen
• zoals snel als een mierenheuvel boven de grond verschijnt.

(20) Hier wordt het woord añña gebruikt, met de betekenis van "kennen", "weten".

• Zodra rijkdom op deze manier is vergaard
• verdeelt een burger die geschikt is voor het gezinsleven
• zijn fortuin in vier porties:
• zo wint hij vriendschap.
• Een deel gebruikt hij zelf,
• twee delen gaan in de zaak,
• het vierde deel spaart hij voor moeilijker tijden.(21)

Hier wordt Boeddha voorgesteld als de vader "by default". De schrijver meent dat de zo toegesproken jongeman een burger en zakenman zal blijven, en niet zal intreden in Boeddha's monnikengemeenschap.

En hoe, jonge huiseigenaar, richt een nobele zich tot de zes windrichtingen?

Zo richt je je tot de zes windrichtingen: De ouders vormen het oosten, de leraren vormen het zuiden, vrouw en kinderen vormen het westen, vrienden en partners zijn het noorden, bedienden en werknemers zijn het nadir, en asceten en de thuislozen(22) zijn het zenith.

Wat betreft de leraren vinden we een overeenkomst in het laat-middeleeuwse denken van een Rabelais die zijn personage Gargantua — die "vierhonderdvierentachtigvierenveertig" jaar oud zou worden — een brief laat schrijven aan zijn zoon Pantagruel: "Eerbiedig je leraren; mijdt de omgang met lieden op wie je niet wilt lijken."

(22) Het hier gegeven woord voor thuislozen is sámana-brāhmanā. Zie voor sámana deze pagina. Brāhmanā komt in de vroege canon voor wanneer gesproken wordt over nobele geleerden-monialen. In het hinduïsme heeft brāhmanā uiteraard een andere betekenis.

Jonge huiseigenaar, een kind zou op de volgende manier zijn ouders, het oosten, moeten dienen:
• zij hebben mij ondersteund, nu zal ik hen ondersteunen,
• ik zal me van hun taken kwijten,
• ik zal de familietraditie in ere houden,
• ik zal me waardig betonen bij het behouden van de erfenis,
• uit naam van mijn overleden familieleden zal ik offerandes brengen.(23)

(23) Het is in traditionele boeddhistische kringen gebruikelijk om na een overlijden in de ochtend de monialen te bezoeken, hen te vragen de nodige recitaties te verrichten, en hen van voedsel en zo mogelijk andere benodigdheden te voorzien.

Jonge huiseigenaar, ouders, het oosten, die zo door hun kinderen worden ondersteund, zouden op de volgende manier hun vriendelijke zorgzaamheid(24) moeten tonen:
• ze weerhouden hen van kwaad doen,
• ze moedigen hen aan goed te doen,
• ze leiden hen op in een beroep,
• ze zoeken een geschikte huwelijkspartner,(25)
• en te gelegenertijd laten ze hun erfenis aan hen na.

(24) De passage toont niet het bekende woord karuná, mededogen, zoals dat in de Nārada-vertaling voorkomt, maar wel vervoegingen van √mit, vriendschap, en het woord khema, (in) veiligheid.
(25) Dit is nog steeds een redelijk veelvoorkomende gewoonte. Binnen boeddhistische kringen kunnen kinderen een door de ouders voorgestelde huwelijkskandidaat aanvaarden of afwijzen.

— Op deze manier zorgen kinderen voor het oosten, hun ouders, terwijl de ouders de kinderen hun vriendelijke zorgzaamheid betonen. Op die manier wordt door hen het oosten veilig gesteld.

Jonge huiseigenaar, een leerling zou op vijf manieren het zuiden, zijn leraar, moeten benaderen:
• opstaan [zodra de leraar binnenkomt],
• hem bijstaan [in materiële zaken],
• graag willen leren,
• hem diensten bewijzen,
• respectvol zijn zodra er onderwezen wordt.

Jonge huiseigenaar, een onderwijzer, die zo als het zuiden door zijn leerling wordt geëerd, zou op deze manier voor hem moeten zorgen:(26)
• ze onderwijzen hen alles wat dienstig is,(27)
• ze zien er op toe dat de stof goed begrepen wordt,
• ze onderwijzen hen in juiste prosodie, metriek, en lichaamshouding(28)
• ze stellen hen voor aan vrienden en collegae,
• ze zorgen dat ze op alle momenten in veiligheid zijn.

(26) Onderwijzer: sāmika; leerling: bhariyā.
(27) Dienstig: sammā-nanāya.
(28) Prosodie: anati, letterl. ademhalen. Goede houding: cariya.
We moeten onthouden dat in die tijd, en in religieuze opleidingscentra, leren bestond uit het hoofd leren van teksten, of althans van belanghebbende delen er uit. Omdat de talen uit die regio syllabisch zijn, en teksten vaak in min of meer poëtische vorm werden neergepend, zijn ritme, metriek, en houding van belang. (De video toont een hindu-opleidingscentrum in de vaisnava-traditie.)
Waar de bovenstaande tekst het "anaticariyāya" bevat is dit woord door Amerikaanse correctors geïnterpreteerd als "kunsten en wetenschappen". Maar indien dat er stond, dan zou er een vorm van √sip (Skr.: √silp) zijn opgenomen.

De onderwijzer, die zo als het zuiden door zijn leerling wordt geëerd, toont zijn vriendelijke zorgzaamheid op deze [genoemde] vijf manieren. Zo wordt door hen het zuiden geëerd en veiliggesteld.

— Jonge huiseigenaar, zo zou een echtgenote, [als het ware] het westen, door haar echtgenoot gediend moeten worden:

• hij is beleefd,
• hij gedraagt zich niet neerbuigend,
• hij is trouw,
• hij geeft aan verantwoordelijkheid,(29)
• hij schenkt haar [de] juwelen/versierselen [die bij de traditionele dracht gedragen worden].

(29) Een lange voetnoot staat op de bijlage

— De echtgenote, die [als het ware] als het westen door haar echtgenoot verzorgd wordt, zou in zorgzame vriendelijkheid haar echtgenoot op de volgende vijf manieren moeten dienen:

• ze kwijt zich goed van haar taken,
• ze is gastvrij naar familieleden en omstanders,(30)
• ze is trouw,
• ze beschermt wat hij inbrengt,
• ze is vlijtig en bekwaam in het uitvoeren van haar taken.

(30) Pari-[d]jana. Letterl.: de mensen in de buurt.

— Op vijf manieren, jonge huiseigenaar, zou een man zijn vrienden en familieleden(31) moeten dienen, als waren ze het noorden:

• hij zou gul moeten zijn,
• beleefd moeten spreken,
• hulpvaardig zijn,
• onpartijdig zijn,
• oprecht zijn.

(31) kúla-púttena: "kinderen van dezelfde familie".

— De vrienden en familieleden die zo door hem worden verzorgd, als waren ze het noorden, tonen hem hun vriendelijke zorgzaamheid op de volgende vijf manieren:

• ze beschermen hem wanneer hij roekeloos is,
• ze beschermen zijn roerende en onroerende goederen wanneer hij roekeloos is,
• ze vormen een toevluchtsoord wanneer hij in gevaar verkeert,
• ze laten hem niet in de steek wanneer hij het moeilijk heeft,
• ze betuigen zorgzaamheid jegens zijn familie.

— De vrienden en familieleden die zo, als waren ze het noorden, door hem worden verzorgd, tonen op deze [hier genoemde] manieren hun vriendelijke zorgzaamheid. Zo wordt door hen het noorden geëerd en veiliggesteld.

— Op vijf manieren zou een werkgever(32) zijn bedienden en personeel moeten behandelen, als waren ze het nadir:

• hij geeft hen werk in overeenstemming met hun capaciteiten,
• hij verschaft voedsel en loon,
• hij zorgt voor hen wanneer ze ziek zijn,
• hij deelt met hen wat hij aan lekkernijen heeft,
• hij geeft hen op gezette tijd vrijaf.

(32) Ayirákena (m) [[ayya (vr)]]. Verbuiging van ariya: nobele, heer, behorend tot de regerende bovenlaag, aristocraat.

— De bedienden en personeelsleden die zo door hem worden verzorgd, als waren ze het nadir, tonen hun vriendelijke zorgzaamheid op de volgende vijf manieren:

• ze staan eerder op,
• ze gaan later slapen,
• ze nemen alleen wat gegeven is [stelen niet],
• ze kwijten zich goed van hun taken,
• ze houden zijn goede naam en faam in ere.

De bedienden en personeelsleden die zo als het nadir hun zorgzame werkgever eren, tonen op deze [genoemde] manieren hun vriendelijke zorgzaamheid. Zo is het nadir geëerd en veiliggesteld.

— Op vijf manieren, jonge huiseigenaar, zou een huiseigenaar de asceten en brahmins(33) moeten benaderen, als waren ze het zenith:

• hij gedraagt zich aardig,
• hij spreekt aardige woorden,
• hij heeft vriendelijke gedachten,
• hij houdt zijn huis voor hen open,
• hij voorziet hen van het nodige.

(33) Zie voetnoot 22.

— De asceten en brahmins die zo door hem worden verzorgd, als waren ze het zenith, tonen hun vriendelijke zorgzaamheid op de volgende zes manieren:

• ze weerhouden hem van slecht gedrag,
• ze moedigen hem aan het goede te doen,
• ze tonen een vriendelijke gezindheid(34),
• ze onderwijzen hem in wat hij nog niet weet,
• ze verhelderen dat wat hij al eerder hoorde,
• ze wijzen de weg naar geluk(35).

(34) Mitta-karo, een samenstelling van √mit en √kar: "vriendelijkheid" en "doen, handelen".
<(35) Er staat rathassani dat in één opvatting de stam √rath heeft: wiel, en in een andere afgeleid zou zijn van ram: (opperst) geluk, en dan meer bepaald in connectie met het woord mano: geest, gedachten, denken. Deze laatstgenoemde opvatting geeft volgens de theravāda-interpretatie impliciet aan tot waar de gewone burger in zijn beleving van Boeddha's leer kan komen: tot een vorm van geluk, in andere teksten in een heel enkel geval tot de laatste van vier stadia voorafgaand aan verlichting (arhatschap).

— Op deze zes manieren tonen asceten en brahmins hun vriendelijke zorgzaamheid jegens de huiseigenaar die hen dient als waren ze het zenith. Zo wordt door hem het zenith geëerd en veiliggesteld.

Zo sprak de Verhevene. En nadat de meester zo gesproken had zei hij opnieuw:

Moeder en vader zijn het oosten,
De leraren zijn het zuiden,
Vrouw en kinderen zijn het westen,
Vrienden en verwanten zijn het noorden,
Bedienden en personeelsleden zijn het nadir,
Asceten en brahmins zijn het zenith.
Wie in staat is het leven van een huiseigenaar te leven
Zou deze zes windrichtingen moeten eren.
Wie wijs en waardig is,
Vriendelijk en schrander,
Nederig en plooibaar,
Zo-een mag geëerd worden.

Wie energiek is en niet lui,
Wie zich niet door tegenslag uit het lood laat slaan,
Die in gedrag en schranderheid niets verweten kan worden,
Zo-een wordt gaat een gelukzalige toekomst tegemoet.(36)

(36) De tekst heeft bhavant.... hetgeen verwijst naar een in de oudheid veronderstelde bestaanslaag boven die van de gewone mens.

Wie gastvrij en vriendelijk is,
Vrijgevig en niet zelfzuchtig,
Wie een gids is, een leraar, een leider,(37)
Zo-een wordt gaat een gelukzalige toekomst tegemoet.

(37) Het manuscript heeft: pándito sīla-sampanno. Pándit = geleerde, leraar; sīla... verwijst naar ethisch correct gedrag.

Gulheid, vriendelijke woorden,
Hulpvaardigheid,
Gelijkmoedigheid,
Al naar gewenst,
Deze vier doelmatige eigenschappen(38) doen de wereld voortgaan
Als de as in een wiel.
Zouden deze eigenschappen in deze wereld niet voorkomen,
Dan zouden noch moeder, noch vader
Respect ontvangen van hun kinderen.

Omdat de wijzen deze vier doelmatige eigenschappen
Op alle manieren prijzen,
Gaan zij [die deze bezitten]
Op weg naar volmaaktheid,
En worden ze terecht geprezen.

(38) De engelse vertaling heeft "four winning ways". De bron ervan blijkt duister alleen al omdat het woord vier (catt...) in het manuscript ontbreekt.

Nadat de Verhevene zo gesproken had zei Sīgāla, de jonge huiseigenaar, het volgende:

Voortreffelijk Heer (abhikkantám bhante), voortreffelijk Heer. Het is, Heer, alsof iemand overeind heeft gezet wat op zijn kop stond, of aan het licht heeft gebracht wat in het duister verkeerde, of iemand de weg wees die verdwaald was, of licht in de duisternis bracht zodat zij die zien ook inderdaad zien. Zo heeft de Verhevene de Dhamma op verschillende manieren verklaard.
Heer, ik neem toevlucht tot de Bhagavant (Boeddha) en de Dhamma (Leer)(39). Moge de Verhevene me als lekenvolgeling(40) aanvaarden, tot het eind van mijn leven.

(39) In hun overijver hebben de vertalers naar het engels de bekende tekst: "ik neem toevlucht tot de Boeddha, de Leer (dhamma), en de communiteit (sangha)" herhaald. Het manuscript heeft echter Bhagavant in plaats van Boeddha, en de vermelding van sangha ontbreekt geheel. Met andere woorden, de bovengenoemde toevluchtsformule is na Boeddha's overlijden gestandaardiseerd tot een toevluchtname tot genoemde drie grootheden, niet langer tot "slechts" de twee eerste. Luilakken onder de religie-watchers (al die religies zijn 'tzelfde) menen dat alle religies een triniteit hebben (pertinent tegengesproken door de islam, maar dat is ons onderwerp niet). In dit geval is dat niet werkelijk van toepassing; aanvankelijk begon men met één: Boeddha, daarna werd het uitgebreid tot twee: Boeddha en zijn leer, en als laatste werden het er drie: Boeddha, zijn leer, en de gemeenschap die dit woord verspreidt.
(40) Upāsaka, een volgeling die niet alleen toehoort, maar ook materiële steun en hand- en spandiensten verleent.




Januari 2019



Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme