Uit het archief van www.buddha-dharma.nl






Architectuur en stedebouw in India

de oudheid




Op 27 september 2020 kondigde Dr. R.N Iyengar zijn nieuwe boek "Nārada Silpasastra: Text on Architectural Civil Engineering" aan in een bijna twee uur durende voordracht die per video werd uitgezonden. Het is een boek over een indiase bouwheer uit het verre verleden die Nārada heette, en Dr.Iyengar zegt dat de basistekst over de jaren heen is aangevuld met ander werk over de traditionele architectuur en stedebouw in India.
We vinden een aantal van de aspecten die hij aandraagt al in een file uit 1917 van Dharma today, een initiatief dat erg inspeelt op het concept van sanātan dharma.

Het zou voor archeologen die bezig zijn met de Khmer-architectuur in vooral Cambodja interessant kunnen zijn om na te gaan of de architectuur-principes van de indiase Khmer-koningen overeenkomt met die uit het land van oorsprong, of dat ze toch de bouwtradities hebben gevolgd van het land waarin ze terecht kwamen.

Er springen tijdens de video-voordracht een paar technische termen uit.

Rond 17:35 is er sprake van de bouwheer (sthāpati) die zijn grondstuk in drie groepen dient te verdelen: een deel voor het goddelijke, een deel voor het koninklijke, en een deel voor het menselijke. Dat cijfer drie komen we tegen in de door Válmiki geschreven Rāmayāna, de Ayódhya khanda (2-5-5) waar de asceet Vásista drie toegangspoorten tot een paleis onderdoor gaat:
(Skr.: sa rāmabhavanam prapya pāndurābhraghanaprabham |tisrah kakshyā rthenaiva vivesha munisattamah.)
"Die grote wijze ging tot aan Rāma's huis dat straalde als een witte wolk, en hij ging op zijn wagen(1), de drie [achter elkaar gelegen] poorten(2)onderdoor."

Onthouden we ook dat in het klassieke Thai de koning nog steeds de titel deva krijgt. En bovendien moet, volgens Iyengar's boek, de bouwheer bewoning (hármya) realiseren voor de vier varna.
Vooral het feit dat er sprake is van de drie groepen die samen dienen te komen op een en hetzelfde grondstuk, versterkt de opinie dat Angkor Wat in Cambodja niet alleen maar een tempelcomplex was. Het is vastgelegd in de Nārada Silpasastra (naarada silpa sjástra), en dat zal gebaseerd zijn op (onderandere) de Rāmayāna.

Op 27:18 is er sprake van de term prāsāda: een tempel-cum-residentieel gebouw. Dat woord vinden we terug in de indonesische en zuid-aziatische (Thailand, Cambodja, Myanmar) tempelbouw onder het woord prasat of prasad. Het is een eens temeer bevestiging dat het ooit indiase ondernemers zijn geweest die in genoemde streken hindu- en boeddhistische bouwwerken hebben neergezet, de bakstenen stoepas door Bengali, en de bouwwerken in andere gesteenten door anderen, met name uit Zuid-India, afgaand op de stijlkenmerken.

Een probleem rond lengtematen lijkt opgelost te kunnen worden wanneer we het rond 44:57 benoemde woord sūtra willen plaatsen (zie het Monier-Williams Sanskrit woordenboek) tegen de achtergrond van het heilige koord dat de brahmaan al van jongsafaan over de linkerschouder gelegd krijgt, een koord dat hij vervolgens niet meer af zal leggen, tenzij het door slijtage vervangen moet worden — nemen we aan. Er wordt naar verwezen in de site van Robin Stewart. Het lijkt er op dat de brahmaanse bouwheer van tempels dit koord, dat een vaste lengte lijkt te hebben, gebruikte als maat; een muur was bv 3½ sūtra lang.
In Nepal echter, althans onder de bevolkingsgroep de Ksatriya (Ksatri) wordt dit koord in het standaard Nepalees een [d]janai genoemd. Of het (ook) daar een standaardlengte heeft, meldt Khem Bahadur Bista in zijn "le culte du Kuldevata au Nepal" (1972) niet.

Zo is er rond 58:07 sprake van de naam Adhishthana (aa di staa naa, geen nadruk op welke lettergreep dan ook). Dat zien de Tibetanen als "initiations or blessings" (als een onjuist begrijpen van vast voornemen). Het Pāli-boeddhisme geeft, naast dat vaste voornemen, aan adhitthāna de betekenis van fundamenteel, stevig gevestigd, met -stha/tha: stevig, vast, als stam; zie ook het bovenstaande sthāpati. In die zin zien we het in de indiase architectuur wanneer er gewezen wordt op het onderste, van bas-relief voorziene linteel van het boven de grond uitstekende fundament van een gebouw.

Ook zien we op 1:01:20 hoe binnen het boeddhisme en de traditionele indiase architectuur gebruik is gemaakt van een chhatra, een kalāsa in het sanskriet/hindi, een parasol-achtig ornament. Is de kalāsa in de seculiere indiase bouwstijl uitsluitend een versiering die status aanduidt, binnen dat boeddhisme dat nog het dichtst aanligt tegen de oorspronkelijke bouwstijl in India is de chhatra bovenop de stoepa én de parasol die Boeddha beschermt tegen al te fel zonlicht, én het symbool voor het aangekomen zijn bij volkomen verlichting.

Verder horen we nog op 1:01:29 over de candrasālā, het balcon aan de voorzijde van een paleis, en op 1:14:30 over de gāndharva-vāstu, het theater en de ruimte waar kunsten getoond worden.

(1) Een eenmans paard-en-wagen die staand bestuurd werd.
(2) Ook in de hele grote chinese tempels zien we dat tenminste drie grote hallen achter elkaar liggen met telkens een binnenplaats daartussen en er omheen gebouwen die voor bewoning of werk (onderwijs, bibliotheek, keukens) dienen.








Deze pagina is er een op de site www.buddha-dharma.nl
www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme