Huayen, boeddhistische denkrichting

de Leer over de Totaliteit


Inleiding





De naam Hwa-yèn is de chinese vertaling van Avatámsaka.
Avatámsaka betekent "Bloemenkrans." De japanse naam voor Avatámsaka is Ké-gon (g als in 'good'), en de koreaanse naam is Hwá-nòm of Hwá'òm. Avatámsaka verwijst naar een soetra, een Leerrede van het Boeddhisme, in het Chinees dus de Hwayen jing. Djìng (schrijf: jing) betekent soetra.

De eerste volledige vertaling van deze Avatámsaka soetra is van de hand van de monnik Buddha-bhàdra die leefde tussen 359 en 429 WJ. De vertaling kwam tot stand tussen de jaren 418 en 421. Buddhabhadra's vertaling kent zestig delen en vierendertig hoofdstukken.

De monnik Siksa-nànda (652-710) maakte een tweede vertaling. Hij leefde tijdens de regering van de Tang-dynastie. Siksananda's vertaling heeft tachtig deeltjes en negenendertig hoofdstukken. Zijn vertaling gaat door het leven als de "Tachtig Hwayen sutra", of "de Nieuwe sutra".

Er is een derde vertaling, ditmaal van de hand van een monnik genaamd Prajña. Deze tekst kwam niet lang na de tweede tot stand. Prajña putte uit verschillende in India zelf aanwezige bronnen; de tekst is over het algemeen gelijk aan de laatste veertig deeltjes uit de Avatámsaka soetra. Daarom wordt die "de Veertig Hwayen" genoemd, of ook wel "de Laatste Hwayen".


Ontstaan en thema

De eerste twee vertalingen lijken erg op elkaar, waarbij de tweede meer proza bevat en iets langer is omdat er nieuwe tekstfragmenten in voorkomen die in de eerste ontbreken. De derde vertaling is een hervertaling van het laatste deel van de soetra en bevat enkele aspecten van streektaal en -cultuur.

Omdat de Avatámsaka soetra een van de langste canonieke geschriften is, is het tegelijkertijd het meest volledige compendium van de boeddhistische filosofie en cultuur. Het geschrift staat nog steeds in hoog aanzien binnen de chinese boeddhistische communiteit en vormt een van de belangrijkste bases van nagenoeg alle andere scholen van boeddhisme.

Het belangrijkste thema van deze soetra is de beschrijving van Boeddha's Verlichting. Het verschaft hen die voortgaan op het bodhisattvapad detail-instructies die leiden tot het voortbrengen van de bodhi-tsjieta (schrijf: Bodhicitta), de Geest gericht op Bodhi of Verlichting, en uiteindelijk tot Boeddhaschap zelve. Dat bodhisattvapad wordt in vier verschillende tekst-delen uiteengezet, telkens in tien te belopen stadia, waarvan de laatste twee de stadia van Verlichting zijn: die van de bodhisattva, en die van Boeddha. Dit is het uiteindelijke doel van de mahāyāna of het Grote Voertuig.

Deze traditie werd officieel opgericht door Faa-tsang (schrijf: Fazang), ook wel Shan-shiang genaamd, die leefde tussen 643 en 712 WJ. Hij leverde de intellectuele basis voor deze stroming. Zijn uiteenzettingen kregen ruime aandacht en hadden uiteindelijk een beduidende invloed op het denken van met name keizerin Woe. Hwayen werd onder haar bewind, rond 674 pas een werkelijke chinese scholastische traditie. Met stevige politieke steun van deze laatste werd Fazang in staat gesteld een nieuw 'leergebouw' te creëeren dat al snel ver en wijd verbreid raakte. Alhoewel Fazang de Hwayen-leer systematiseerde gaan de theorie, de structuur, en de praktijk terug naar eerdere meesters die nadachten over de Avatámsaka soetra: de meesters Toe-sjoen (schrijf: Tushun -- 557-640, ook wel Fa-shun) en Dzie-jèn (schrijf: Zhiyan, (470-668). Deze twee worden de eerste twee patriarchen van de Hwayen-leer genoemd. Tushun's "Vijf Niveaus" en "Tien Verheven Dharmapoorten" liggen aan de basis van de leer zoals Fazang die gestalte gaf. Tushun wordt beschouwd als "Manjoeshri come-again", een manifestatie van Manjushri Bodhisattva, Boeddha's aspect van Wijsheid.

Dan kwamen er nog andere belangrijke vertegenwoordigers van deze stroming zoals Tsjèng-kwàn (schrijf: Cheng-kuan), die ook wel Tsjieng-ljàng (schrijf: Chingliang) wordt genoemd en die tussen 738 en 839 leefde. Onder zijn leiding kreeg de Hwayen-traditie grote invloed. Chengkuan was de privé-leraar van een paar keizers, en die bijzondere relaties wonnen hem de titel "de Hwayen Bodhisattva". Chengkuan wordt de vierde patriarch van het Hwayen-boeddhisme genoemd.
De vijfde patriarch was Tsoengmie (schrijf: Tsungmi) die leefde tussen 780 en 841. Het was Tsungmi die er voor zorgde dat zen (tsjàn, schrijf: chan) en Avatámsaka samensmolten. Na het overlijden van Tsungmi raakte het boeddhisme in China in discrediet, en verdween de Hwayen-leer, als andere boeddhistische uitingen, tijdelijk van het toneel.
Ook de Huayen heeft zich vertakt. Een aftakking van deze stroming kent eind 20ste, begin 21ste eeuw de eerwaarde Shen-ming als de 45ste patriarch. De andere, de Sjen-sjów Orde (schrijf: Xian-shou) kent de Taiwanese eerwaarde Hai-yün als 42ste patriarch.


Het kenmerkende

Wat de Hwayen-leer onderscheidt van andere stromingen is dat hier de blik gericht is op de relatie tussen de fenomenen onderling, en niet op de relatie tussen de fenomenen en het absolute. Deze notie wordt "de universele causaliteit van de Dharma-dhātu" genoemd (het universele principe). Dat wil zeggen, alles in het universum verrijst uit zichzelf en de principes van alle activiteiten (fenomenen) zijn fundamenteel één, en die eenheid is naar essentie veelvuldig of veelvormig.
Daar alle dingen deelnemen aan een ongedeelde eenheid, en deze ongedeelde eenheid zich opsplitst in vele dingen, daarom is de veelheid vereend of samengebracht in het ene. Deze theorie, of liever, meditatieve ervaring, verschaft ons doorheen het universum een oneindig aantal Boeddhas en Boeddhalanden, en allen delen ze het ene ware Boeddhalichaam, en leven onder hetzelfde principe in gelijksoortige Boeddharijken - ze zijn als de individuele golven die samen de zee vormen, en die niet onafhankelijk van elkaar kunnen bestaan of voorkomen.
Omdat het gelijk zijn van alle dingen, en de onderlinge afhankelijkheid van alle dingen zo belangrijk is in deze school, daarom wordt deze leer "de leer van de totaliteit" genoemd.

Vanuit dit gezichtspunt is alles in de wereld, ademend of niet-ademend, een uitdrukking van het hoogste principe (de Dharma-dhātu), en is alles derhalve één met de Boeddhageest, of het Boeddhabewustzijn. Deze visie wordt tot uitdrukking gebracht door het indelen van het universum in vier rijken of velden, en ook in de stelling dat de dingen zes karakteristieken hebben.
Alles is ofwel (I:) in een staat van "ware zoheid" (Skr.: tat-hāta); het statische aspect daarvan is het rijk van "principe" (Chin: li), ofwel (II:) er is het dynamische aspect dat het rijk van "fenomenen" (Chin.: shih) insluit.
Deze twee "rijken" of "werkingsvelden" zijn zo met elkaar vervlochten en van elkaar afhankelijk dat het hele universum ontstaat als een onderlinge afhankelijke conditionering. (Dharmadhātu en li zijn in principe niet van elkaar verschillend, maar hun respective zijnsstaat danwel werkingssfeer verschilt.)
De vier "rijken" of "velden" van het universum zijn de volgende:

  1. Het Rijk van de Fenomenen: De Aanvangsleer en de Aanvakelijke Mahāyāna-leer maken dat dit rijk de wereld van de Dharma (fenomenen) is


  2. Het Rijk van Principe (het absolute): De Aanvangs- en Plotselinge Leer maken dit rijk de wereld van de Dharma.


  3. Het Rijk waarin Fenomenen en Principe elkaar (onderling) doordrenken: De Finale Leer maakt dit rijk de wereld van de Dharma. Het gaat tot aan de basis van de Middenweg en verschaft het geïntegreerde systeem voor de werkingsvelden van Fenomenen en Principe.


  4. Het Rijk waarin alle fenomenen in perfecte harmonie bestaan: Dit is de Leer van de Totaliteit. Gebaseerd op deze stelling is de Complete Leer, vanwege onderscheiden ondervindingen in het rijk van de fenomenen, in staat de verschillende standpunten tot een samenhangende oplossing te brengen.


Om deze fenomenale relaties van veelheid-in-het-ene, het-ene-in-veelheid, en veelheid-in-veelheid te verklaren zegt de Hwayen-leer dat de dharma, de dingen, deze zes kenmerken bezit:

  • Universaliteit: de filosofie over met elkaar overeenstemmende objecten als één geheel.


  • Het specifieke: De afzonderlijke onderdelen die samen het object vormen vervullen enkel de hen toebehorende functie en zijn van elkaar onderscheiden.(1)


  • De overeenkomst: Alle afzonderlijke onderdelen zijn verklaarbaar uit het feit dat ze deel van het object zijn.


  • Het van elkaar onderscheiden zijn: Binnen het kader van het object tonen de onderdelen hun respectieve functie.


  • Het samengesteld zijn: Dit heeft de karakteristiek van integratie; alle delen samen vormen het object.


  • Het uiteen vallen: Ieder onderdeel heeft zijn specifieke plaats, en het object kan slechts heel genoemd worden zolang en zodra ieder individueel onderdeel zich onderscheiden kan van de andere onderdelen.


Als ook in de T'ien-tai-traditie deelt de Hwayen-stroming Boeddha's Predikingen op in verscheidene categoriën of niveaus. Maar in tegenstelling tot de T'ien-tai, dat de integratie van verschillende Indisch-boeddhistische theorieën voorstaat, richt de Hwayen meer de aandacht op het synthetiseren van de verschillende standpunten der chinese boeddhistische scholen tijdens de vroege jaren van de Tang-dynastie. Hwayen verdeelt Boeddha's leringen over vijf perioden, en stelt de eigen Dharma-uitleg, resp. de Avatámsaka soetra op het hoogste niveau. Die vijf perioden of niveaus zijn:

  1. De Kleine leer: Dit is de leer van het Kleine Voertuig, bewaard in de chinese Āgama. Het wordt Klein genoemd omdat het slechts aandacht heeft voor individuele bevrijding.


  2. De Aanvangs-leer: Dit is de Aanvangsleer van de Mahāyāna waarin herkend wordt dat alle fenomenen ledig (sunyatā) zijn omdat ze afhankelijk van elkaar verrijzen. Het wordt ook Aanvang genoemd omdat het ontkent dat alle wezens boeddhanatuur (het potentieel voor Boeddhaschap) hebben. Dit standpunt werd naar voren gebracht door de Fa-sjang en San-lun-scholen (schrijf: Faxiang).

    (— De Sanlun of Drie Verhandelingen-stroming is de chinese tegenhanger van de tibetaanse Madhyāmaka-denkrichting. Het baseert zich op de (1) Zangen over de Wortels van het Midden (Mūla-madhyāmaka-kārika), door Nāgār-djoena (schrijf: Nagarjuna);
    (2) De verhandeling over de Twaalf Poorten (Dvāda-sha-dvāra sastra), eveneens door Nāgārjuna, en
    (3) De Verhandeling over de Honderd Verzen (Sata sastra), door Ārya-déva.
    Deze set van 3 wordt dan aangevuld met het Ontwaken van Gelovig Vertrouwen in de Mahāyāna door Ashva-ghósa.
    — De Faxiang-trend (De karakteristieke Dharma) is de chinese versie van de Enkel Bewustzijn Leer die besproken wordt in de Lankavatara soetra.)


  3. Eind-leer: Dit is de eind-leer van de Mahāyāna. Op dit niveau wordt vastgesteld dat alle dingen verrijzen als gevolg van hun ledige (sunya) aard. Daar wordt ook gesteld dat er onafhankelijk bestaan is. Dit is het standpunt van de T'ien-tai-traditie.


  4. Plotselinge leer: In tegenstelling tot de twee voorgaande standpunten die een geleidelijke oefening vergen, kan Verlichting als in een flits verworven worden dankzij specifieke, in de Leer vastgestelde technieken. Dit is het stadium van zen.


  5. De Complete (of Afgeronde) leer: Dit is de ultieme en complete leer van de Boeddha, de leer van de Hwayen waarin alle wezens en activiteiten (en fenomenen) in perfecte harmonie bestaan.






Met dank aan Manjushri.com



www.buddha-dharma.nl is eigendom van White Jade River, Instituut voor Boeddhisme